RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/293
Uitspraakdatum: 12 september 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Stichting [stichting], gevestigd te [woonplaats], eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor [woonplaats], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiseres over het tijdvak 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag (aanslagnummer [nummer]) omzetbelasting opgelegd tot een bedrag van € 6.136, alsmede bij beschikking een boete van € 306. Tevens heeft verweerder € 153 aan heffingsrente berekend.
1.2 Verweerder heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 16 december 2005 de naheffingsaanslag verminderd tot op € 5.518 en de boetebeschikking ambtshalve verminderd tot op € 275. Tevens is de berekende heffingsrente ambtshalve verminderd tot op € 137.
1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 24 januari 2006, ontvangen bij de rechtbank op 24 januari 2006, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Partijen hebben vóór de zitting, zonder toestemming van de rechtbank, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2006 te Leeuwarden.
Eiseres is daar bij haar penningmeester, mr. W. Onrust, verschenen. Namens verweerder is verschenen de heer B.A. van Wier. Eiseres heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiseres exploiteert een kringloopwinkel in [woonplaats]. De door haar verkochte goederen verkrijgt zij om niet van particulieren, bedrijven en instellingen. Het betreft gebruikte goederen, die door eiseres, afgezien van kleine herstelwerkzaamheden zoals het vervangen van een stekker of een snoer, worden verkocht in gelijke toestand als waarin eiseres de goederen verkrijgt.
2.2 Eiseres heeft over 2004 de volgende omzet (exclusief omzetbelasting) gerealiseerd:
- boeken en tijdschriften € 9.762
- huisraad € 163.926
- textiel € 80.415
- overig textiel € 13.784
- doorberekende bezorgkosten € 2.668
€ 270.555
De post "overig textiel" betreft restpartijen textiel die worden verkocht aan een vaste afnemer, een ondernemer.
2.3 Op haar periodieke aangiften omzetbelasting over 2004 heeft eiseres een bedrag van € 37.459 voldaan. Op 26 mei 2005 heeft eiseres een aanvullende aangifte gedaan met het verzoek een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 6.136 op te leggen.
2.4 Eiseres heeft in bezwaar haar grieven tegen de opgelegde boete en de in rekening gebrachte heffingsrente laten varen.
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of eiseres omzetbelasting is verschuldigd over haar volledige omzet.
3.2 Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en verdedigt dat de heffing van omzetbelasting beperkt moet blijven tot de omzet behaald met de posten "overig textiel" en "doorberekende bezorgkosten". Zij is van mening dat haar winkelomzet moet worden beschouwd als transacties tussen particulieren, welke transacties ter voorkoming van cumulatie vrij van omzetbelasting plaats moeten kunnen vinden, omdat de verkochte goederen reeds eerder in de heffing van omzetbelasting zijn betrokken. Voorts stelt eiseres dat zij geen wederverkoper is in de zin van de margeregeling. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.
3.3 Verweerder beantwoordt deze vraag bevestigend en concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 De rechtbank overweegt dat eiseres gebruikte goederen verkoopt vanuit haar kringloopwinkel. Zij doet dat naar het oordeel van de rechtbank als ondernemer voor de omzetbelasting. Aangezien eiseres de goederen om niet verkrijgt, is de door haar in rekening gebrachte vergoeding in de zin van artikel 8, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) gelijk aan de winstmarge als bedoeld in artikel 28b, eerste lid, Wet OB, zodat toetsing aan de voorwaarden van artikel 28b, tweede lid, Wet OB achterwege kan blijven. Dit betekent tevens dat eiseres geen belang heeft bij de beoordeling of zij als wederverkoper moet worden aangemerkt.
4.2 De Wet OB noch de Zesde btwrichtlijn voorzien in de mogelijkheid de door eiseres verrichte prestaties zonder heffing van omzetbelasting te verrichten, zodat eiseres omzetbelasting is verschuldigd over haar volledige omzet. Tussen partijen is niet in geschil dat voor dat geval de in bezwaar verminderde naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.
4.3 Aangezien eiseres, in tegenstelling tot orgeldraaier Tolsma, een vergoeding bedingt voor de door haar verkochte gebruikte goederen faalt eiseres' beroep op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 3 maart 1994, zaak C-16/93, Tolsma, reeds hierom.
4.4 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 september 2006 door mr. J.W. Keuning, voorzitter,
mr. H.H.A. Fransen en mr. N.P. Witteveen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.