RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 06/2226
uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht d.d. 6 oktober 2006
[verzoekers], h.o.d.n. Café [bedrijf] en Snackbar [bedrijf]
wonenden te Leeuwarden,
verzoekers,
gemachtigde: mr. O.A. van Oorschot, advocaat te Leeuwarden,
de burgemeester van de gemeente Leeuwarden,
verweerder,
gemachtigden: mr. A. Sibma, werkzaam bij verweerders gemeente en M.G.T. Koning en O. Bosma, werkzaam bij politie Fryslân.
Procesverloop
Bij brief van 27 september 2006 heeft verweerder verzoekers mededeling gedaan van het sluitingsbevel ten aanzien van café [bedrijf] en Snackbar [bedrijf] voor de eerstvolgende drie thuiswedstrijden van BVO Cambuur, ingaande op 29 september 2006. Dit besluit bevat tevens een bestuursdwangaanschrijving indien het sluitingsbevel niet wordt nageleefd.
Verzoekers hebben tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens hebben verzoekers zich bij brief van 5 oktober 2006 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het besluit wordt geschorst.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 6 oktober 2006. Verzoekers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Namens verweerder zijn bovengenoemde gemachtigden verschenen.
Motivering
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Verzoekers exploiteren op het [adres] te Leeuwarden een horecabedrijf onder naam Café [bedrijf]. Tevens exploiteren verzoekers op [adres] te Leeuwarden een horecabedrijf onder naam Snackbar [bedrijf]. Ingevolge de in 2003 verleende exploitatievergunningen zijn de voor deze bedrijven toegestane openingstijden van maandag tot en met zondag van 06.00 uur tot 01.00 uur.
Omdat verweerder van mening is dat de openbare orde diverse malen door de bezoekers van beide horecabedrijven is verstoord, heeft verweerder bij brief van 30 maart 2006 verzoekers gewaarschuwd dat indien nogmaals een verstoring van de openbare orde wordt geconstateerd handhavend zal worden opgetreden. Verweerder heeft in deze brief gewezen op de politierapportages inzake overlastveroorzakende Cambuursupporters.
Bij brief van 20 september 2006 heeft verweerder er op gewezen dat verzoekers verplicht zijn er zorg voor te dragen dat de bezoekers van hun horecabedrijven geen overlast veroorzaken voor de omgeving en gesteld dat verzoekers deze verplichting nog steeds niet nakomen. Om die reden heeft verweerder bij deze brief bekend gemaakt voornemens te zijn te gelasten dat beide horecabedrijven worden gesloten van 17.00 uur tot 23.00 bij alle thuiswedstrijden van BVO Cambuur vanaf 29 september 2006 tot aan de winterstop 2006.
Tijdens een overleg op 25 september 2006 tussen verzoekers en gemachtigden van verweerder is dit voornemen besproken en hebben verzoekers hun zienswijzen naar voren gebracht.
Verweerder heeft in de naar voren gebrachte zienswijzen geen aanleiding gezien van zijn voornemen af te zien en heeft op 27 september 2006 het bestreden besluit genomen. In dit besluit gelast verweerder op grond van het bepaalde in art. 125 Gemeentewet, 5:24 lid 4 Awb en art. 2.3.1.5. Algemene Plaatselijke Verordening (APV) dat de horecabedrijven Café [bedrijf] en Snackbar [bedrijf] van 17.00 tot 23.00 worden gesloten bij de eerstvolgende drie thuiswedstrijden van de BVO Cambuur, ingaande 29 september 2006. Indien de horecabedrijven niet worden gesloten, zal verweerder de bedrijven door middel van het toepassen van bestuursdwang van gemeentewege sluiten.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Op grond van art. 125 Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert. Deze bevoegdheid wordt evenwel uitgeoefend door de burgemeester, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
Art. 5:21 Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Het toepassen van bestuursdwang strekt er derhalve toe dat de feitelijke situatie in overeenstemming wordt gebracht met de rechtens behorende situatie.
Ingevolge art. 2.3.1.5. APV is de burgemeester bevoegd in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven een tijdelijke sluiting bevelen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder op grond van bovenstaande bepaling voor de beide horecabedrijven de tijdelijke sluiting bevolen voor de drie genoemde avonden. Daarbij heeft verweerder aangezegd dat bij overtreding van deze last zal worden overgaan tot het toepassen van bestuursdwang.
Nu het besluit tot aanzegging van bestuursdwang berust op de vrees voor overtreding van het sluitingsbevel, dient voorzieningenrechter eerst te beoordelen of verweerder terecht het sluitingsbevel heeft opgelegd. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Uit het besluit en het daaraan voorafgaande traject, blijkt dat verweerder dit besluit in het kader van de bescherming van de openbare orde nodig acht. Verweerder heeft in het besluit onder verwijzing naar de politierapportages betreffende de incidenten tijdens de wedstrijden op 25 augustus 2006 en 15 september 2006 gesteld dat er sprake is van verstoring van de openbare orde. Verweerder rekent deze incidenten aan verzoekers toe, omdat zij er primair zorg voor dienen te dragen dat zich in het in de omgeving van de horecabedrijven geen overlast wordt ondervonden. Verweerder is van mening dat uit de politierapportage blijkt dat Café [bedrijf] fungeert als toevluchtsoord voor relschoppende Cambuursupporters.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat de verstoring van de openbare orde toegerekend kan worden aan de exploitatie van de horecabedrijven. Uit de rapportages en de ter zitting afgelegde verklaringen van verzoekers en bovengenoemde politiemedewerkers kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden afgeleid dat de horecabedrijven fungeren als toevluchtsoord voor relschoppende Cambuursupporters en dat ten gevolge van de exploitatie van deze bedrijven de openbare orde wordt verstoord.
Uit de beschrijvingen van het incident van 25 augustus 2005 blijkt dat verzoekers mogelijk tegen gemaakte afspraken in twee personen hebben toegelaten, maar daarmee is (ook indien dat juist is) naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog geen sprake van verstoring van de openbare orde vanuit het bedrijf. Ook de rellen die op 15 september 2006 hebben plaatsgevonden, kunnen niet tot dat oordeel leiden. De groep overlast veroorzakende supporters kwam niet vanuit de horecabedrijven maar van elders en pas na het uitvoeren van een politiecharge is daarvan een deel het café binnengelaten. Het enkele feit dat verzoekers mogelijk op een eerder tijdstip de deur hadden kunnen sluiten ter voorkoming daarvan, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om te kunnen stellen dat de exploitatie van dit bedrijf leidt tot verstoring van de openbare orde. Ten aanzien van beide incidenten geldt dat niet is komen vast te staan dat sprake is geweest van een verwijtbare fout van verzoekers in een
een situatie die een helder oordeel mogelijk maakte (zoals door verweerder gesteld) en niet
van een achteraf mogelijk als minder juist te beschouwen beoordeling in een hectische situatie (zoals door verzoekers gesteld).
Nu verweerder deze twee incidenten ten grondslag heeft gelegd aan het besluit, dient te worden geconcludeerd dat niet aannemelijk is gemaakt dat het sluitingbevel in het belang van de openbare orde is. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter kan het sluitingsbevel dan ook geen stand houden. Aan de bespreking van de bestuursdwangaanzegging wordt derhalve niet meer toegekomen.
De voorzieningenrechter komt op grond van het vorenstaande tot het voorlopig oordeel dat het bestreden besluit in de hoofdzaak niet in stand zal kunnen blijven. Het besluit zal daarom worden geschorst tot twee weken nadat de beslissing op bezwaar op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:82 lid 4 Awb dient de gemeente Leeuwarden het door verzoekers gestorte griffierecht van € 141,= te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 juncto art. 8:84 lid 4 Awb veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van verzoekers € 644,= ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (verzoekschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,=). De voorzieningenrechter wijst de gemeente Leeuwarden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe;
- schorst het bestreden besluit tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist;
- bepaalt dat de gemeente Leeuwarden het betaalde griffierecht van € 141,= aan verzoekers vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 644,=, aan verzoekers te vergoeden door de gemeente Leeuwarden.
Aldus gegeven door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2006, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Jansen als griffier.
w.g.
M.A. Jansen
U. van Houten
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.