RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/2273
Uitspraakdatum: 12 september 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor [te P], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag (aanslagnummer [nummer]) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.295 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.079 .
1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 oktober 2005 de aanslag gehandhaafd.
1.3 Eiser heeft daartegen bij fax van 9 december 2005, ontvangen bij de rechtbank eveneens op 9 december 2005, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2006 te Leeuwarden. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door de heren mr. W. de Jong FB en A.R. Bakker, makelaar-taxateur o.z. Namens verweerder is verschenen de heer S.F. Gerdez, bijgestaan door de heren F. v.d. Weg en W. Weggemans RA, werkzaam bij de Belastingdienst Randmeren/kantoor [te P] als specialisten waardeonderzoek. Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiser is geboren op [geboortedatum] en is gehuwd met [echtgenote], geboren op [geboortedatum]. Tot het gezin behoren twee zoons, geboren op [geboortedatum] en [geboortedatum]. Eiser is werkzaam bij [A]. Zijn echtgenote is werkzaam bij [B].
2.2 Sinds 1 augustus 1995 verhuurt eiser een perceel grond gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam] aan de Nederlandse Aardoliemaatschappij (hierna: NAM). Het perceel draagt de kadastrale aanduiding [registratienummer] en is 1.58.85 hectare groot. De verhuurovereenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en biedt de NAM de mogelijkheid de overeenkomst op te zeggen met inachtneming van een termijn van een jaar. De huur wordt eens per drie jaar geïndexeerd op basis van de dan geldende pachtindex. Op 1 januari 2002 bedroeg de huursom € 8.883 per jaar voor het perceel. Per 1 augustus 2002 is deze huursom verhoogd tot op € 10.083,70 per jaar. Het perceel wordt door de NAM gebruikt voor grondopslag. Op grond van de vigerende planologische voorschriften heeft de NAM het perceel tevens nodig als geluidsbuffer en heeft zij het perceel (gedeeltelijk) met bomen beplant om haar installaties aan het zicht vanuit het dorp [plaatsnaam] te onttrekken. Voor beide laatstgenoemde aanwendingen zijn ter plaatse geen alternatieve percelen beschikbaar. De productieprognose van het Groninger gasveld ligt tot (ver) na 2040.
2.3 In zijn aangifte heeft eiser het betreffende perceel verantwoord voor een waarde van € 88.830 per 1 januari 2002 en voor € 100.837 per 31 december 2002. Eiser heeft daartoe een kapitalisatiefactor van 10 toegepast op de per bedoelde data geldende huursommen.
2.4 Bij de vaststelling van de bestreden aanslag heeft verweerder de waarde van het perceel [registratienummer] vastgesteld op € 209.000 per 1 januari 2002 en op € 252.000 per 31 december 2002. Deze waardes zijn bepaald door toepassing van de discounted cashflow methode met hantering van een gewenst rendement van 4 procent, welke waarde bestaat uit 2,5 procent als zijnde gebruikelijk in de landbouwsector en 1,5 procent als risico-opslag.
2.5 De rendementseis voor nagenoeg risicoloze staatsobligaties over het jaar 2002 wordt door verweerder gesteld op 4 tot 5 procent.
3.1 In geschil is de begin- en eindwaarde voor 2002 van het onder 2.2 vermelde perceel.
3.2 Eiser is van mening dat de waarde moet worden vastgesteld als vermeld onder 2.3. Hij concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen met € 5.275 tot op € 11.804.
3.3 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Naar het oordeel heeft verweerder, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk weten te maken dat een potentiële koper van het onderhavige perceel een gewenst rendement van niet meer dan 4 procent per jaar nastreeft. Dit rendement ligt weliswaar hoger dan in de landbouwsector gebruikelijk, maar aan de onderkant van het rendement waarmee een risicomijdende belegger calculeert. Daartegenover heeft eiser evenmin aannemelijk gemaakt dat de waarde in het economisch verkeer moet worden vastgesteld uitgaande van een rendementseis van 10 procent.
4.2 Gelet hierop zal de rechtbank voor het perceel de begin- en eindwaarde voor 2002 in goede justitie vaststellen. Op grond van de vastgestelde feiten overweegt de rechtbank dat het verhuurde perceel voor een potentiële koper een uiterst laag risico met zich meebrengt, omdat het gebruik van het betreffende perceel essentieel is voor de NAM. De rechtbank is daarom van oordeel dat de begin- en eindwaarde dienen te worden bepaald door een kapitalisatiefactor van 20 toe te passen op de op die momenten geldende huursommen. Dit leidt ertoe dat de waarde per 1 januari 2002 moet worden vastgesteld op € 177.660 en per 31 december 2002 op € 201.674. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen dient te worden verminderd met € 1.633 tot op € 15.444.
4.3 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1). Voor de overige door eiser genoemde proceskosten, te weten kosten van een deskundige wordt verweerder, eveneens met toepassing van dat besluit, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 430,50.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.295 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.444 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.074,50, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 12 september 2006 door mr. J.W. Keuning, voorzitter,
mr. H.H.A. Fransen en mr. N.P. Witteveen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.