RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[eiser], wonende te Harlingen, eiser,
gemachtigde: mr. W.G.C. Wijsman, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,
het college van burgemeester en wethouders van Terschelling, verweerder,
gemachtigde: H.T. Smit, werkzaam bij verweerders gemeente.
Bij brief van 9 september 2005 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de oplegging van een last onder dwangsom.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 29 augustus 2006. Eiser en zijn gemachtigde zijn ter zitting verschenen. Namens verweerder is bovengenoemde gemachtigde verschenen.
Eiser is eigenaar van een perceel grond, plaatselijk bekend [adres]. Tijdens controles uitgevoerd in juni en juli 2002 is door de gemeentelijk toezichthouder geconstateerd dat een al eerder op het westelijk deel van het perceel aanwezige recreatiewoning grondig is verbouwd en uitgebreid. Voorts is het erf ingericht als tuin en is het erf aan de noord - en westzijde afgeschermd door een coniferenhaag. Ook is het terrein voorzien van een oppervlakte- verharding.
Bij besluit van 13 juli 2004 heeft verweerder eiser onder het opleggen van een dwangsom gelast om de recreatiewoning af te breken, de aangebrachte oppervlakte verhardingen te verwijderen, de geplaatste hekken, voor zover deze geen agrarisch doel hebben, te verwijderen, de zonder aanlegvergunning geplante coniferen te verwijderen en de gronden weer in overeenstemming met de bestemming te gebruiken. Aangegeven is dat bij het niet voldoen aan de aanschrijving binnen 6 maanden na het onherroepelijk worden van dit besluit een dwangsom van € 50.000,= wordt verbeurd met betrekking tot de last om de recreatiewoning af te breken en € 10.000,= voor elke andere overtreding afzonderlijk.
Het namens eiser tegen dit besluit gerichte bezwaar is bij de bestreden beslissing ongegrond verklaard. De bestreden beslissing is nog wel in zoverre herroepen dat de toevoeging ten aanzien van de geplaatste hekken "voor zover deze geen agrarisch doel hebben", komt te vervallen.
Niet in geding is dat de recreatiewoning, waarop de aanschrijving betrekking heeft, in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan Buitengebied Polder. De gronden waarop gebouwd is hebben in het geldende bestemmingsplan de bestemming "Agrarisch gebied" en op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. Het gebouw en het gebruik van het gebouw als recreatiewoning zijn op grond van het overgangsrecht toegestaan. Voorts staat vast dat voor de verbouwwerkzaamheden geen bouwvergunning is aangevraagd.
Namens eiser is allereerst aangevoerd dat ingevolge art. 43 lid 1 aanhef en onder b van de Woningwet geen bouwvergunning vereist was voor de onderhavige verbouwing, omdat de woning alleen is opgeknapt en gesproken kan worden van normaal onderhoud.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is komen vast te staan dat de bestaande recreatiewoning bestond uit een houten keet met stenen aanbouw en dat de werkzaamheden die eiser aan de woning heeft verricht hebben bestaan uit het vervangen van de kozijnen, het vervangen van de planken aan de buitenzijde van de woning en het omkleden van de stenen buitenmuren van de bestaande woning met nieuwe planken en het vervangen van oude boeidelen Er is een nieuwe keuken en een nieuwe badkamer geplaatst en het pand is voorzien van centrale verwarming. Een gedeelte aan de oostzijde van de woning dat in de oude situatie open was is bij de woning getrokken en daar is een nieuwe vloer geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat van gewoon onderhoud als bedoeld in art. 43 lid 1 aanhef en onder b Woningwet in dit geval geen sprake is geweest. Gezien de omvang van de werkzaamheden die verricht zijn en gezien het resultaat van de verbouwing moet eerder gesproken worden van een complete renovatie en een gehele vernieuwing van de woning. Verweerder heeft daarom terecht geconcludeerd dat eiser in strijd met art. 40 lid 1 van de Woningwet zonder bouwvergunning heeft gebouwd.
Namens eiser is voorts aangevoerd dat aan de recreatiewoning verrichtte werkzaamheden vallen onder de werking van het overgangsrecht.
In art. 30 lid A van de planvoorschriften is bepaald dat gebouwen die bij het in ontwerp ter inzage leggen van het plan bestonden en in enigerlei opzicht van het plan afwijken, gedeeltelijk mogen worden vernieuwd, mits de afwijkingen van het plan naar de afmetingen en naar de aard niet worden vergroot.
De rechtbank overweegt dat uit de strekking van het overgangsrecht volgt dat hiermee terughoudend moet worden omgegaan. Overgangsrecht is er immers op gericht dat het bouwwerk uiteindelijk zal verdwijnen. Gelet op alle werkzaamheden tezamen kan in dit geval niet gesproken worden van een gedeeltelijke vernieuwing. Alle buitenmuren zijn ingrijpend vernieuwd dan wel veranderd. Alle kozijnen zijn vernieuwd, er is een nieuwe vloer geplaatst en binnenshuis heeft een volledige renovatie plaatsgevonden. Verder heeft eiser misschien niet de bedoeling gehad om de woning te vergroten, maar doordat een gedeelte van de woning dat eerder open was, bij de woning is getrokken is de woning daadwerkelijk vergroot. Ook door het omkleden van de stenen buitenmuur met planken is de woning vergroot. Al met al komt de rechtbank tot de conclusie dat als gevolg van de verbouwing de afwijkingen van het bestemmingsplan zowel naar de aard als naar de afmetingen zijn vergroot, zodat de bouwwerkzaamheden niet vallen onder de werking van het overgangsrecht.
Verweerder was gelet op het vorenstaande bevoegd om het besluit tot het opleggen van een last onder dwangsom te nemen wegens bouwen zonder bouwvergunning en bouwen in strijd met het bestemmingsplan.
Ook is verweerder bevoegd handhavend op te treden tegen het zonder aanlegvergunning aanbrengen van de oppervlakteverharding, het plaatsen van de hekken en het planten van de coniferen. Art 3 onder G.1 van de planvoorschriften schrijft voor dat voor genoemde werkzaamheden een aanlegvergunning vereist is. Eisers standpunt dat slechts bestaande verhardingen zijn onderhouden en dat hiervoor geen aanlegvergunning vereist is, volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft aan de hand van foto's voldoende duidelijk gemaakt dat van werken of werkzaamheden die het normale onderhoud of beheer betreffen geen sprake is. Er heeft een complete vernieuwing plaatsgevonden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende aannemelijk gemaakt dat legalisering van de bouwwerkzaamheden en de aanlegactiviteiten, gelet op de geconstateerde strijd met het bestemmingsplan, in dit geval niet mogelijk dan wel wenselijk is.
Niet gebleken is van andere bijzondere omstandigheden, die tot het oordeel nopen dat verweerder in redelijkheid niet heeft kunnen besluiten handhavend op te treden. Eiser heeft aangevoerd dat op basis van mededelingen van de toezichthouder bij hem het vertrouwen is gewekt dat geen vergunning nodig was voor de verbouwing. De rechtbank overweegt hieromtrent dat niet gebleken is dat er concrete toezeggingen gedaan zijn. Bovendien is een toezichthouder niet bevoegd uitspraken te doen over het al dan niet verlenen van een bouwvergunning zodat eiser aan beweerdelijk gedane mededelingen geen vertrouwen kan ontlenen.
Namens eiser is tenslotte aangevoerd dat hij onevenredig zwaar wordt getroffen, wanneer de recreatiewoning geheel moet worden afgebroken. De rechtbank merkt hieromtrent op dat eiser door de uitvoering van de werkzaamheden zonder hiervoor een bouwvergunning aan te vragen een groot risico heeft genomen. Door de uitgevoerde werkzaamheden is de bescherming van het overgangsrecht komen te vervallen en verweerder heeft volgens de rechtbank in redelijkheid het standpunt in kunnen nemen dat gezien de omvang en de ingrijpendheid van de veranderingen en de vernieuwingen, herstel in de oude toestand niet meer mogelijk is. Eiser wordt door verweerders besluit onmiskenbaar (financieel) getroffen, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat, mede gezien de ernst van de overtreding en het gewicht dat moet worden gehecht aan het algemeen belang bij handhaving, handhavend optreden in dit geval niet zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoorde te worden afgezien.
Gelet op het vorenstaande moet het beroep van eiser ongegrond verklaard worden.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. U van Houten, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2006, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. U. van Houten
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.