ECLI:NL:RBLEE:2006:AY9349

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
4 oktober 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
74844
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van kinderalimentatie en afschrijving melkquotum in het kader van echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Leeuwarden op 4 oktober 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man over de hoogte van de kinderalimentatie en de afschrijving op het melkquotum. De vrouw verzocht de rechtbank om de man te veroordelen tot het betalen van € 200,00 per kind per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen, en daarnaast een bijdrage van € 2000,00 per maand voor haar eigen levensonderhoud. De rechtbank heeft in haar overwegingen de draagkracht van de man beoordeeld, waarbij zij de afschrijving op het melkquotum als een belangrijk aspect beschouwde. Tot dat moment werd de afschrijving op het melkquotum volledig meegeteld als netto inkomen van de man, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat deze afschrijving herzien moest worden in het licht van de verwachte afschaffing van het melkquotum in 2014.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de boekwaarde van het melkquotum aan het einde van het meest recent afgesloten boekjaar € 11.322,00 bedraagt. Dit bedrag werd gedeeld door het aantal jaren dat nog resteert tot de afschaffing, resulterend in een jaarlijkse afschrijving van € 1.258,00. De rechtbank heeft besloten dat dit bedrag van de fiscaal opgevoerde afschrijving van € 5.898,00 afgetrokken moet worden, waardoor er een netto bijtelling van € 4.640,00 bij het netto-jaarinkomen van de man plaatsvond. Dit had invloed op de draagkrachtberekening, die leidde tot een maandelijkse bijdrage van € 43,00 per kind voor de man.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de huidige draagkracht van de man onvoldoende is om een bijdrage aan de vrouw te veroordelen. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de afschrijving op het melkquotum te herzien in het kader van de alimentatieberekeningen, gezien de veranderende omstandigheden in de agrarische sector. De rechtbank heeft de zaak voor verdere behandeling verwezen naar een volgende zitting, waarbij partijen werden aangespoord om eventuele overeenstemming over de omgangsregeling te bereiken.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector civiel recht
zaak-/rekestnummer: 74844/ FA RK 06-286
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 4 oktober 2006
inzake
[de vrouw],
wonende te [adres],
hierna ook te noemen de vrouw,
procureur mr. E.W.A. Krantz-Cornelis,
tegen
[de man]
wonende te [adres],
hierna ook te noemen de man,
procureur mr. P. Sipma.
Procesverloop
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 juni 2006 , waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is de zaak wat betreft de de kinderalimentatie, de alimentatie ten behoeve van de vrouw en de omgangsregeling verwezen naar een nadere terechtzitting.
De zaak is pro forma behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van deze enkelvoudige kamer op 17 augustus 2006 en 8 september 2006.
Bij de stukken bevinden zich onder meer:
brieven van de procureur van de man van 24 juli 2006 vergezeld van een bijlage, 18 augustus 2006 vergezeld van een bijlage, 31 augustus 2006, 1 september 2006;
brieven van de procureur van de vrouw van 17 augustus 2006 vergezeld van bijlagen en 31 augustus 2006 vergezeld van bijlagen.
Motivering
Gelet op de aanwezige bescheiden overweegt de rechtbank het volgende.
1. De vrouw heeft de rechtbank verzocht de man te veroordelen tot het betalen van een bijdrage in de kosten verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen van
€ 200,00 per kind per maand en daarnaast een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud van € 2000,00 per maand. Zij heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat zij behoefte aan die (huwelijksgerelateerde) alimentatie heeft nu zij zelf geen inkomsten heeft en de zorg heeft voor nog jonge kinderen.
2. De man heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van de vrouw. Het verweer betreft de hoogte van de behoefte van de vrouw en zijn draagkracht. De man heeft zijn standpunt becijferd in zijn draagkrachtberekening van 26 april 2006. Hierin is hij uitgegaan van een gemiddelde winst over de periode 2001/2002 tot en met boekjaar 2004/2005 van € 7.380,00 per jaar. In deze draagkrachtberekening heeft de man verwerkt dat hij jaarlijks een bruto subsidie ontvangt van € 5.558,00 voor agrarisch natuurbeheer. Hij heeft afschrijvingen toegepast op onroerende zaken en melkquotum. Gedurende de procedure die tijdens de voorlopige voorzieningen tussen partijen is gevoerd en in deze procedure heeft de man zijn inkomsten en lasten verder met bewijsstukken onderbouwd.
3. In reactie hierop verzet de vrouw zich tegen de afschrijvingen door de man en voert zij aan dat het bedrag van de afschrijvingen met € 30.159,34 gecorrigeerd moet worden. Zij verzet zich met name tegen de afschrijving op het melkquotum omdat nog niet vast staat dat het melkquotum in 2014 wordt afgeschaft en op dat moment niets meer waard zal zijn.
4. De rechtbank overweegt met betrekking tot de draagkracht van de man als volgt.
4.1. Tot nu toe telt de rechtbank Leeuwarden voor de bepaling van het netto inkomen van een veehouder de afschrijving op melkquotum geheel mee als netto inkomen. Achtergrond daarvan is dat de prijs van melkquotum de afgelopen jaren weliswaar heeft gefluctueerd maar gemiddeld genomen niet is gedaald, en dat prijsdaling ook niet in de lijn der verwachting lag. De afschrijving werd beschouwd als een puur fiscale post die feitelijk niet reëel was, omdat een even grote stille reserve werd gekweekt. Het bedrag aan afschrijving werd dan ook volledig als verteerbaar inkomen beschouwd, en dus netto bijgeteld bij het netto-inkomen.
4.2. Sinds enige tijd wordt steeds duidelijker dat het melkquotum per 2014 zal worden afgeschaft en dat daarvoor geen andere regeling ter beperking of regeling van de zuivelproductie in de plaats zal komen. Er zal in normale concurrentieverhoudingen geproduceerd moeten gaan worden. Hoewel er in het verleden ook regelmatig sprake van was dat het quotum zou worden afgeschaft zijn de tekenen nog niet eerder zo duidelijk en definitief geweest. Momenteel is er ook sprake van een dalende prijs. Daarom behoeft het hierboven beschreven beleid van deze rechtbank bijstelling.
4.3. Uitgaande van de gedachte dat in melkquotum gedane investeringen in 2014 geen waarde meer zullen hebben acht de rechtbank thans het moment gekomen om haar beleid bij te stellen. De rechtbank zal daarom naar redelijkheid en billijkheid het volgende uitgangspunt hanteren voor wat betreft de afschrijving op het melkquotum:
a. Uitgegaan wordt van de boekwaarde van het aanwezige quotum aan het einde van het meest recent afgesloten boekjaar, 30 april 2005 (moment x), € 11.322,00.
b. Die boekwaarde wordt gedeeld door het aantal jaren (afgerond naar boven) dat nog resteert tussen moment x en 2014 (dit is ongeveer 9 jaar ).
c. Het resulterend bedrag is de daadwerkelijke afschrijving per jaar: € 1.258,00.
d. Dit bedrag wordt afgetrokken van de fiscaal opgevoerde afschrijving: € 5.898,00.
e. Het resterende bedrag van € 4.640,00 wordt netto bijgeteld bij het netto-jaarinkomen.
4.4. De aldus berekende afschrijving zal in de eerste jaren te hoog zijn en in de laatste jaren tot 2014 te laag: melkveehouders zullen immers de komende tijd nog steeds bereid zijn om substantiële bedragen voor quotum te betalen, zolang zij maar kans denken te zien die investering nog terug te verdienen voordat het quotum wordt afgeschaft. De rechtbank realiseert zich dat het resultaat van een gelijkmatig verdeelde afschrijving is, dat de alimentatie de eerste jaren te laag is. Dan komen de alimentatiegerechtigden dus te kort, en die gedachte is bepaald in strijd met thans lopende ontwikkelingen op het gebied van (in elk geval: kinder-)alimentatie.
4.5. Om dit te vermijden heeft de rechtbank als alternatief overwogen om de afschrijving per jaar te laten oplopen. Dit maakt dan wel meerdere berekeningen nodig, wat niet aantrekkelijk is. Niettemin is er wel iets voor te zeggen omdat veel alimentaties die nu worden vastgesteld geen 7 jaar meer zullen gelden. Omdat de kinderen van partijen echter nog jong zijn en de man in beginsel na 2014 nog steeds alimentatieplichtig voor hen is, speelt dat niet in de onderhavige zaak. De rechtbank zal dit alternatief in deze zaak daarom niet toepassen.
4.6.1. Gelet op het bovenstaande zal op de draagkrachtberekening van de man (die door de rechtbank als uitgangspunt voor de berekening wordt genomen) wat de afschrijvingen op melkquotum betreft een correctie worden toegepast in die zin dat een netto bedrag van
€ 4.640,00 bij het netto besteedbaar jaarinkomen van de man zal worden bijgeteld. Deze bijtelling heeft in de draagkrachtberekening geen invloed op fiscale posten zoals zelfstandigenaftrek en heffingskortingen.
4.6.2. Wat de afschrijvingen op de onroerende zaken betreft heeft de rechtbank in het kader van de voorlopige voorzieningen in haar beschikking van 25 januari 2006 naar redelijkheid en billijkheid een bedrag van € 17.000,00 per jaar in aanmerking genomen. De man heeft thans, in zijn verweerschrift in de hoofdzaak van 26 april 2006, uitvoerig onderbouwd waarom de afschrijvingen op onroerende zaken ook op grond van niet-fiscale motieven noodzakelijk zijn. In het licht van het uitvoerige verweer van de man terzake, heeft de vrouw haar standpunt dat deze afschrijvingen bijgeteld moeten worden niet, althans onvoldoende, gemotiveerd nader onderbouwd. De rechtbank zal de door de man in zijn draagkrachtberekening opgevoerde afschrijvingen, die haar aannemelijk voorkomen, daarom in aanmerking nemen. Van een opbouw van stille reserves door middel van deze afschrijvingen is de rechtbank niet gebleken.
4.7. De draagkrachtruimte van de man komt daarmee op € 285,00 per maand, van welk bedrag 60% beschikbaar is voor kinderalimentatie ten behoeve van de vier minderjarige kinderen. De rechtbank zal de man daarom veroordelen om € 43,00 per kind per maand te betalen. Hoezeer de vrouw ook behoefte heeft aan een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud, de huidige draagkracht van de man is onvoldoende om hem te veroordelen een bijdrage ten behoeve van de vrouw te voldoen.
5. De rechtbank ziet in de stukken en met name in de behandeling van de voorlopige voorzieningen op 6 september 2006 aanleiding de zaak te verwijzen naar de hierna te noemen terechtzitting voor een mondelinge behandeling met opdracht als na te melden. Indien partijen zich bij de behandeling op schriftelijke stukken willen beroepen, dienen zij deze uiterlijk een week voor de terechtzitting aan de rechtbank en de wederpartij over te leggen.
Beslissing
De rechtbank:
bepaalt dat de man met ingang van de dag van ontbinding van het huwelijk van partijen € 43,00 per kind per maand moet betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen:
[kinderen]
telkens bij vooruitbetaling - voor zover de termijnen nog niet zijn verstreken - te voldoen aan de vrouw;
stelt de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van de dag van ontbinding van het huwelijk van partijen, doch niet eerder dan met ingang van de datum van dit vonnis, op nihil;
veroordeelt de man in de kosten op de tenuitvoerlegging gevallen, voor zover deze kosten althans door hem zijn veroorzaakt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verwijst de zaak voor een mondelinge behandeling van de omgangsregeling naar de terechtzitting met gesloten deuren van deze kamer van 16 november 2006, in de loop van de morgen, op een nader te bepalen tijdstip;
draagt de beide partijen op om uiterlijk een week voor voormelde terechtzitting aan de griffier van de rechtbank en de wederpartij alle stukken te zenden waarnaar bij de mondelinge behandeling zal worden verwezen en draagt partijen op om nadere informatie te verschaffen
of zij -al dan niet met professionele hulp- in onderling overleg nadere afspraken over de omgang hebben gemaakt;
bepaalt, dat partijen de rechtbank een pro forma afdoening kunnen verzoeken indien zij tevoren overeenstemming hebben bereikt;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J.D.S.L. Bosch, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 4 oktober 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
(fn: 20)
Van deze beschikking kan, voor zover hierin eindbeslissingen zijn opgenomen, binnen 3 maanden hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Leeuwarden. Indien u in deze procedure bent verschenen start deze termijn op de dag van de uitspraak. Als u niet in de procedure bent verschenen kan de termijn op een latere datum beginnen. Volgens de wet bent u verplicht om voor het instellen van hoger beroep een advocaat in te schakelen. In verband met de beperkte termijn dient u zo spoedig mogelijk contact met uw/een advocaat op te nemen!
De griffier.