4. De rechtbank overweegt met betrekking tot de draagkracht van de man als volgt.
4.1. Tot nu toe telt de rechtbank Leeuwarden voor de bepaling van het netto inkomen van een veehouder de afschrijving op melkquotum geheel mee als netto inkomen. Achtergrond daarvan is dat de prijs van melkquotum de afgelopen jaren weliswaar heeft gefluctueerd maar gemiddeld genomen niet is gedaald, en dat prijsdaling ook niet in de lijn der verwachting lag. De afschrijving werd beschouwd als een puur fiscale post die feitelijk niet reëel was, omdat een even grote stille reserve werd gekweekt. Het bedrag aan afschrijving werd dan ook volledig als verteerbaar inkomen beschouwd, en dus netto bijgeteld bij het netto-inkomen.
4.2. Sinds enige tijd wordt steeds duidelijker dat het melkquotum per 2014 zal worden afgeschaft en dat daarvoor geen andere regeling ter beperking of regeling van de zuivelproductie in de plaats zal komen. Er zal in normale concurrentieverhoudingen geproduceerd moeten gaan worden. Hoewel er in het verleden ook regelmatig sprake van was dat het quotum zou worden afgeschaft zijn de tekenen nog niet eerder zo duidelijk en definitief geweest. Momenteel is er ook sprake van een dalende prijs. Daarom behoeft het hierboven beschreven beleid van deze rechtbank bijstelling.
4.3. Uitgaande van de gedachte dat in melkquotum gedane investeringen in 2014 geen waarde meer zullen hebben acht de rechtbank thans het moment gekomen om haar beleid bij te stellen. De rechtbank zal daarom naar redelijkheid en billijkheid het volgende uitgangspunt hanteren voor wat betreft de afschrijving op het melkquotum:
a. Uitgegaan wordt van de boekwaarde van het aanwezige quotum aan het einde van het meest recent afgesloten boekjaar, 30 april 2005 (moment x), € 11.322,00.
b. Die boekwaarde wordt gedeeld door het aantal jaren (afgerond naar boven) dat nog resteert tussen moment x en 2014 (dit is ongeveer 9 jaar ).
c. Het resulterend bedrag is de daadwerkelijke afschrijving per jaar: € 1.258,00.
d. Dit bedrag wordt afgetrokken van de fiscaal opgevoerde afschrijving: € 5.898,00.
e. Het resterende bedrag van € 4.640,00 wordt netto bijgeteld bij het netto-jaarinkomen.
4.4. De aldus berekende afschrijving zal in de eerste jaren te hoog zijn en in de laatste jaren tot 2014 te laag: melkveehouders zullen immers de komende tijd nog steeds bereid zijn om substantiële bedragen voor quotum te betalen, zolang zij maar kans denken te zien die investering nog terug te verdienen voordat het quotum wordt afgeschaft. De rechtbank realiseert zich dat het resultaat van een gelijkmatig verdeelde afschrijving is, dat de alimentatie de eerste jaren te laag is. Dan komen de alimentatiegerechtigden dus te kort, en die gedachte is bepaald in strijd met thans lopende ontwikkelingen op het gebied van (in elk geval: kinder-)alimentatie.
4.5. Om dit te vermijden heeft de rechtbank als alternatief overwogen om de afschrijving per jaar te laten oplopen. Dit maakt dan wel meerdere berekeningen nodig, wat niet aantrekkelijk is. Niettemin is er wel iets voor te zeggen omdat veel alimentaties die nu worden vastgesteld geen 7 jaar meer zullen gelden. Omdat de kinderen van partijen echter nog jong zijn en de man in beginsel na 2014 nog steeds alimentatieplichtig voor hen is, speelt dat niet in de onderhavige zaak. De rechtbank zal dit alternatief in deze zaak daarom niet toepassen.
4.6.1. Gelet op het bovenstaande zal op de draagkrachtberekening van de man (die door de rechtbank als uitgangspunt voor de berekening wordt genomen) wat de afschrijvingen op melkquotum betreft een correctie worden toegepast in die zin dat een netto bedrag van
€ 4.640,00 bij het netto besteedbaar jaarinkomen van de man zal worden bijgeteld. Deze bijtelling heeft in de draagkrachtberekening geen invloed op fiscale posten zoals zelfstandigenaftrek en heffingskortingen.
4.6.2. Wat de afschrijvingen op de onroerende zaken betreft heeft de rechtbank in het kader van de voorlopige voorzieningen in haar beschikking van 25 januari 2006 naar redelijkheid en billijkheid een bedrag van € 17.000,00 per jaar in aanmerking genomen. De man heeft thans, in zijn verweerschrift in de hoofdzaak van 26 april 2006, uitvoerig onderbouwd waarom de afschrijvingen op onroerende zaken ook op grond van niet-fiscale motieven noodzakelijk zijn. In het licht van het uitvoerige verweer van de man terzake, heeft de vrouw haar standpunt dat deze afschrijvingen bijgeteld moeten worden niet, althans onvoldoende, gemotiveerd nader onderbouwd. De rechtbank zal de door de man in zijn draagkrachtberekening opgevoerde afschrijvingen, die haar aannemelijk voorkomen, daarom in aanmerking nemen. Van een opbouw van stille reserves door middel van deze afschrijvingen is de rechtbank niet gebleken.
4.7. De draagkrachtruimte van de man komt daarmee op € 285,00 per maand, van welk bedrag 60% beschikbaar is voor kinderalimentatie ten behoeve van de vier minderjarige kinderen. De rechtbank zal de man daarom veroordelen om € 43,00 per kind per maand te betalen. Hoezeer de vrouw ook behoefte heeft aan een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud, de huidige draagkracht van de man is onvoldoende om hem te veroordelen een bijdrage ten behoeve van de vrouw te voldoen.