Motivering
1. De vordering van de vrouw strekt feitelijk tot een volledige boedelverdeling. Aangezien partijen nog gehuwd zijn en er bovendien niet voldoende zicht bestaat op de omvang van de boedel, terwijl ook de peildata nog niet vaststaan, behoort toewijzing van de vordering, indien aldus opgevat, niet tot de mogelijkheden.
2. Wel is het mogelijk om, ook buiten de opsomming van artikel 822 Rv. om, voorlopige ordemaatregelen te treffen. In beginsel gaat het dan - als het de afgifte van goederen uit de huwelijksgemeenschap betreft - om een regeling betreffende het gebruiksrecht van die goederen, welk recht immers aan elk van partijen toekomt. Met een dergelijke regeling wordt dus niet op de boedelverdeling vooruitgelopen. Voor de beoordeling van de vraag welke goederen in casu door de man aan de vrouw voorlopig ten gebruike dienen te worden afgestaan dienen de wederzijdse belangen van beide partijen te worden afgewogen. Die belangen komen de voorzieningenrechter in feite gelijkluidend voor, namelijk het kunnen wonen in een enigszins adequaat ingerichte woning. Dat de vrouw daarbij een spoedeisend belang heeft is overigens wel duidelijk. Nu het niet mogelijk is om twee woningen met één inboedel adequaat in te richten komt het de voorzieningenrechter het meest praktisch voor om, om te beginnen, de goederen waarvan de man gesteld heeft dat ze al geruime tijd klaarstaan, en de goederen die hij desnoods wel aan de vrouw wil afstaan (kennelijk ook in het kader van een komende boedelverdeling) in dit kader aan de vrouw te laten afgeven. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter brengt een enigszins evenwichtige voorlopige verdeling van de inboedelgoederen mee dat de man nog enkele goederen meer aan de vrouw dient af te staan. In het dictum van dit vonnis is een lijst opgenomen van de goederen die de man aldus voorlopig aan de vrouw moet afstaan.
3. Over de manier waarop de goederen bij de vrouw terecht kunnen komen is ter terechtzitting tamelijk uitvoerig gesproken, maar tot een oplossing van dat probleem is het toen niet gekomen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het redelijk is, gelet op de moeite die de vrouw tot nu toe - naar zij niet of onvoldoende weersproken heeft gesteld - heeft gedaan om goederen bij de man op te halen, dat de man nu voor vervoer van de af te geven goederen naar de vrouw zorgt; hij lijkt daar ook betere mogelijkheden voor te hebben dan de vrouw. De voorzieningenrechter zal daarom een duidelijk tijdstip opnemen waarop de man de betreffende goederen bij de vrouw dient af te leveren, en daarbij bepalen dat, wanneer de man dat niet doet, hij jegens de vrouw een dwangsom verbeurt.
4. Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
5. De proceskosten zullen tussen partijen worden gecompenseerd, nu zij echtgenoten zijn.