ECLI:NL:RBLEE:2006:AY8675

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
23 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
67950 / HA ZA 05-41
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid na verkeersongeval tussen motorrijder en fietser

In deze zaak, die voor de Rechtbank Leeuwarden is behandeld, betreft het een verkeersongeval tussen een motorrijder en een fietser. De fietser heeft geen bewijs geleverd dat zij haar hand heeft uitgestoken voordat zij linksaf sloeg, wat resulteert in een 50% aansprakelijkheid voor de schade van de motorrijder. De rechtbank heeft kennisgenomen van eerdere tussenvonnissen en heeft geoordeeld dat de fietser aansprakelijk is voor de helft van de schade die de motorrijder heeft geleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de motorrijder recht heeft op een schadevergoeding van € 3.915,50, vermeerderd met wettelijke rente, en dat de fietser aansprakelijk is voor 50% van de schade die de motorrijder heeft geleden en nog zal lijden door het ongeval.

De rechtbank heeft ook de vordering van de motorrijder voor schade aan zijn motorfiets, helm en kleding beoordeeld. De gedaagden hebben de hoogte van de schade betwist, maar de rechtbank heeft de bevindingen van een contra-expertise-rapport als juist aangenomen. De rechtbank heeft de schade aan de motorfiets vastgesteld op € 7.500,00, waarvan de helft door de fietser moet worden vergoed. De overige schadeposten zijn niet betwist, waardoor deze ook voor vergoeding in aanmerking komen.

In reconventie heeft de rechtbank een bedrag van € 8.309,60 toegewezen aan de gedaagden, waarbij de motorrijder als grotendeels in het ongelijk gestelde partij is veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissingen zijn uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector civiel recht
afdeling handelsrecht
Uitspraak: 23 augustus 2006
Zaak-/Rolnummer: 67950/HA ZA 05-41
VONNIS
van de enkelvoudige handelskamer in de zaak van:
[eiser],
wonende te Heerenveen,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
hierna te noemen: [eiser],
procureur: mr. A.H. Lanting,
advocaat: mr. A.L. Britstra te Assen,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te Joure,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te Joure,
hierna gezamenlijk mede te noemen: [gedaagden sub 1 en 2],
beiden zowel procederend voor zich zelf alsmede in hun
hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigers van:
3. [gedaagde sub 3],
wonende te Joure,
hierna te noemen: [gedaagde sub 3],
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur: mr. N.H.M. Poort.
PROCESGANG
De rechtbank heeft bij vonnis van 28 juni 2006 [gedaagden sub 1 en 2] in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de vraag of zij hun eerder gedaan bewijsaanbod handhaven. [gedaagden sub 1 en 2] hebben naar aanleiding hiervan bij akte van 12 juli 2006 bericht dat zij het aanbod tot het leveren van bewijs voor de stelling dat [gedaagde sub 3] haar hand heeft uitgestoken alvorens naar de (voor haar) linkerzijde van de weg te sturen, niet handhaven.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.
RECHTSOVERWEGINGEN
in conventie en in reconventie
De rechtbank heeft opnieuw kennis genomen van de processtukken waaronder ook de tussenvonnissen van deze rechtbank van 16 november 2005 en 28 juni 2006, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd.
De rechtbank neemt over hetgeen in voormelde vonnissen is overwogen en beslist.
DE VERDERE BEOORDELING VAN HET GESCHIL
in conventie
1. Nu [gedaagden sub 1 en 2] hun bewijsaanbod niet hebben gehandhaafd, is niet komen vast te staan dat [gedaagde sub 3] voorafgaand aan haar stuurmanoevre haar linkerhand heeft uitgestoken. Zoals uit de overwegingen in het tussenvonnis van 28 juni 2006 volgt, leidt dit tot de conclusie dat 50% van de door [eiser] geleden schade voor zijn eigen rekening dient te blijven en dat [gedaagde sub 3] gehouden is de overige schade te vergoeden. De door [eiser] sub 2 gevorderde verklaring voor recht komt dan ook voor toewijzing in aanmerking met dien verstande dat voor recht zal worden verklaard dat [gedaagde sub 3] aansprakelijk is voor 50% van de door [eiser] geleden schade, inclusief de schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van de door het ongeval veroorzaakte beschadiging van het ellebooggewricht van [eiser].
De sub 4 gevorderde veroordeling van [gedaagde sub 3] tot vergoeding van schade nader op te maken bij staat zal eveneens in deze zin en als in het dictum te melden worden toegewezen.
2. [eiser] vordert tevens een bedrag van € 9.731,00 als vergoeding voor de schade aan zijn motorfiets, helm en kleding alsmede voor de kosten van het expertiserapport. [gedaagden sub 1 en 2] hebben de hoogte van de schade aan de motorfiets gemotiveerd betwist en zich daarbij op het standpunt gesteld dat de schade € 7.500,00 bedraagt in plaats van het door [eiser] gestelde bedrag van € 9.400,00. [gedaagden sub 1 en 2] hebben dit verweer onderbouwd met een contra-expertise-rapport van Bureau H.A. van Ameyde B.V. te Arnhem gedateerd 14 juli 2004. In dit rapport wordt gemotiveerd gesteld dat de restwaarde van de motor hoger is dan de in het door [eiser] overgelegde expertiserapport van Stichting Univé Rechtshulp van 25 mei 2004 gestelde restwaarde. [eiser] heeft de bevindingen uit het rapport van Bureau H.A. van Ameyde B.V. onweersproken gelaten, zodat de rechtbank uitgaat van de juistheid van deze bevindingen. Dit leidt ertoe dat de door [eiser] geleden schade aan de motorfiets wordt gesteld op een bedrag van € 7.500,00, waarvan de helft door [gedaagde sub 3] dient te worden vergoed.
De overige hiervoor genoemde schadeposten zijn niet door [gedaagden sub 1 en 2] betwist, zodat van deze schadeposten de helft toewijsbaar is. Er zal derhalve een bedrag van € 3.750,00 +
€ 165,50 = € 3.915,50 worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over het toe te wijzen bedrag is als onweersproken toewijsbaar.
3. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten ad € 664,00 zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voorwerk II - worden afgewezen. [eiser] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4. Nu partijen over en weer deels in het gelijk en deels in het ongelijk zijn gesteld, ziet de rechtbank aanleiding om de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in reconventie
5. Zoals uit de overwegingen in het tussenvonnis van 28 juni 2006 volgt, zal een bedrag van € 500,00 + € 100,00 + € 6.293,60 + € 416,00 + € 1.000,00 = € 8.309,60 worden toegewezen.
6. [eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.
BESLISSING
De rechtbank:
in conventie
1. verklaart voor recht dat [gedaagde sub 3] aansprakelijk is voor 50% van de schade van [eiser], inclusief de schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van de door het ongeval veroorzaakte beschadiging van het ellebooggewricht van [eiser];
2. veroordeelt [gedaagde sub 3] tot vergoeding van 50% van de schade die [eiser] heeft geleden en nog zal lijden ten gevolge van de door het ongeval veroorzaakte beschadiging van het ellebooggewricht van [eiser], nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3. veroordeelt [gedaagde sub 3] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.915,50 vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 mei 2004 tot en met de dag van algehele betaling;
4. verklaart de hiervoor gegeven beslissingen uitvoerbaar bij voorraad;
5. compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
6. wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
7. veroordeelt [eiser] om aan [gedaagde sub 3] te betalen een bedrag van € 8.309,60 vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.600,00 vanaf 3 mei 2004 tot aan de dag der algehele voldoening en met de wettelijke rente over een bedrag van € 6.709,60 vanaf 15 juni 2005 tot aan de dag der algehele voldoening;
8. veroordeelt [eiser] in de kosten van de reconventie tot op heden aan de zijde van [gedaagde sub 3] begroot op €
9. verklaart de sub 7. en 8. gegeven veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
10. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door de rechter mr. G.A.M. Peper en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 23 augustus 2006.