RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 & 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 06/1927 & 06/1674
[naam], wonende te [plaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. J.A. Wols, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand te Leeuwarden,
het college van burgemeester en wethouders van Boarnsterhim, verweerder,
gemachtigde: mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden.
Bij besluit van 19 mei 2006, verzonden 1 juni 2006, heeft verweerder met toepassing van art. 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling verleend voor het bouw- en woonrijp maken van het terrein ten zuiden van woonwijk Súd te Reduzum overeenkomstig de "Ruimtelijke onderbouwing 30 woningen Reduzum". Voorts is vrijstelling verleend voor de bouw van 30 woningen, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, de bouw van een kunstwerk alsmede de bouw van bruggen, damwanden en beschoeiingen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit, voor zover het betreft het bouw- en woonrijp maken, beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is bekend onder registratienummer 06/1674.
Tevens heeft verzoeker zich bij brief van 9 augustus 2006 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek is geregistreerd onder nummer 06/1927.
Op grond van art. 8:26 lid 1 Awb is De Friese Greiden Groep, een van de toekomstige bouwers, door de rechtbank in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 12 september 2006. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door bovengenoemde gemachtigde. Tevens zijn namens verweerder verschenen M. van de Wiel, projectleider en mr. M.E. Minkes, wethouder van verweerders gemeente. Namens de Friese Greiden Groep heeft J. Korte, Projectleider Vastgoedontwikkeling, het woord gevoerd.
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoeker te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van art. 8:86 lid 1 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Verzoeker is woonachtig in woonwijk Súd te Reduzum. De nieuw te realiseren woonwijk is ten zuiden van zijn perceel gesitueerd.
Niet in geding is dat het project in strijd is met de ingevolge de geldende bestemmingsplannen "Reduzum" en "Buitengebied" op de gronden rustende bestemmingen "agrarische doeleinden" en "agrarisch gebied". Om het project toch mogelijk te maken heeft verweerder, hiertoe krachtens delegatie bevoegd, met toepassing van art. 19 lid 1 WRO vrijstelling verleend. Ingevolge art. 19 lid 4 WRO is het vrijstellingsbesluit voorbereid met toepassing van de uniforme voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb.
Namens verweerder is allereerst aangevoerd dat verzoeker niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn beroep nu zijn bezwaren liggen op het vlak van de bouw van 30 woningen en niet gericht zijn tegen het bouw- en woonrijp maken van het bouwterrein. Verweerder stelt dat gelet op art. 6:13 Awb in beroep geen beroepsgronden kunnen worden ontvangen die reeds eerder als zienswijze in het kader van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure naar voren konden worden gebracht. Verzoeker heeft van zijn kant opgemerkt dat bij de publicatie van het voornemen om vrijstelling te verlenen vermeld is dat het ging om de bouw van de woningen. Het voornemen om vrijstelling te verlenen van het gebruik voor het bouw- en woonrijp maken had ook bekend gemaakt moeten worden.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS 26 oktober 2005, AB 2005, 440) blijkt dat een vrijstellingsbesluit, voor zover het ziet op werkzaamheden waarvoor geen bouwvergunning vereist is, zelfstandig appellabel is. In deze procedure is dan ook slechts de vrijstelling voor zover deze ziet op het bouw- en woonrijp maken van het terrein ten zuiden van woonwijk Súd te Reduzum in geding. De vrijstelling voor zover deze betrekking heeft op het bouwen van woningen ter plaatse kan pas aan de orde komen in het kader van de voor deze woningen te verlenen bouwvergunningen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verzoeker niet worden verweten dat hij in zijn inspraakreactie en in de gegeven zienswijze niet expliciet heeft aangegeven bezwaren te hebben tegen het bouwrijp maken van de gronden. Verzoeker heeft zich in algemene bewoordingen verzet tegen de voorgenomen uitbreiding van het dorp Reduzum op de aangewezen locatie en hij heeft voorts specifieke bezwaren naar voren gebracht. Nog los van het feit dat niet altijd een duidelijke splitsing valt te maken tussen bezwaren die specifiek betrekking hebben op het bouwrijp maken van het bouwterrein en bezwaren die betrekking hebben op de bouw van de woningen, valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet in te zien dat verzoekers bezwaren ten aanzien van bijvoorbeeld de locatiekeuze en stedenbouwkundige aspecten, geen betrekking hebben op het bouwrijp maken als zodanig, los van de later te realiseren woningen. Voor een niet-ontvankelijk verklaring van verzoeker ziet de voorzieningenrechter daarom geen aanleiding.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de bestreden beslissing niet berust op een voldoende gemotiveerde ruimtelijke onderbouwing en dat verschillende (milieu) aspecten niet voldoende zijn belicht.
Op grond van art. 19 lid 1 WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
In het onderhavige geval is de ruimtelijke onderbouwing neergelegd in een notitie van 17 februari 2006; de "Ruimtelijke onderbouwing 30 woningen in Reduzum". Hierin is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming. De voorzieningenrechter wijst op het voorbereidingsbesluit dat is genomen en de voorschriften van het ontwerp bestemmingsplan voor de uitbreiding van Reduzum die zijn bijgevoegd. Verder is in de ruimtelijke onderbouwing gewezen op gemeentelijk beleid inzake wonen in Boarnsterhim, neergelegd in het (geactualiseerde) Woonplan van Boarnsterhim. Onderdeel van dit woonplan is de verdeling van een contigent woningen dat beschikbaar is gekomen voor diverse Leeuwarden omringende gemeenten. Voor wat betreft de gekozen locatie is gewezen op de "open gaten" onderzoeken uit 1993 en 2003 en op de dorpsvisie die de gekozen locatie als wenselijke uitbreidingsrichting noemt.
Verzoeker heeft gesteld dat mogelijke alternatieve locaties binnen het dorp onvoldoende zijn onderzocht. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder dient te beslissen omtrent het plan zoals dit is ingediend. Indien dit plan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Niet is gebleken dat een zodanige situatie zich hier voordoet. Daarbij heeft verweerder bij de keuze voor de uitbreidingslocatie in de ruimtelijke onderbouwing voldoende gemotiveerd dat zogenoemde "inbreiding in het dorp" gelet op het aantal te bouwen woningen niet mogelijk is.
Tenslotte is ingegaan op diverse milieuaspecten, op de maatschappelijke haalbaarheid en op de economische uitvoerbaarheid. Al met al acht de voorzieningenrechter de gegeven ruimtelijke onderbouwing toereikend.
Verzoeker heeft in beroep grotendeels zijn bezwaren zoals ook in de zienswijze verwoord herhaald, zonder hierbij in te gaan op verweerders reactie op de gegeven zienswijze. Zo is aangevoerd dat het realiseren van een "nieuwbouwpuist" uit stedenbouwkundig oogpunt niet wenselijk is en zal leiden tot een aantasting van de kenmerken van woonwijk Sud. Verder heeft verzoeker vraagtekens geplaatst bij de noodzaak voor de woningbouw en bij de economische haalbaarheid. Ook stelt verzoeker dat de gekozen locatie niet praktisch is voor een cluster seniorenwoningen. Tot slot heeft verzoeker aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder bij de toepassing van de vrijstellingsbevoegdheid een ruime mate van beleidsvrijheid heeft. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter gemotiveerd gereageerd op verzoekers bezwaren en gezien deze reactie kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gezegd worden dat in redelijkheid geen vrijstelling verleend had mogen worden. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende getracht is om eventuele aantasting van het woongenot van verzoeker zoveel mogelijk te beperken. Zo is de watergang ter hoogte van het perceel van verzoeker verbreed, is de afstand tussen de te realiseren woningen en verzoekers perceel minimaal 40 meter en is voorzien in een groene strook.
De voorzieningenrechter komt gelet op het vorenstaande tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten vrijstelling te verlenen. Het hiertegen gerichte beroep van verzoeker moet daarom ongegrond verklaard worden.
Gezien de gegeven beslissing in de hoofdzaak bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter acht tenslotte geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
-wijst het verzoek af;
-verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2006, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. U. van Houten
Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer
06/1927 kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 06/1674 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: