RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 juncto 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 06/1997 en 06/1267
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoekster,
gemachtigde: mr. S. Bosma, advocaat te Drachten,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland, verweerder.
Bij brief van 7 april 2006 heeft verweerder verzoekster mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Smallingerland 2001 (Vvg).
Verzoekster heeft tegen dit besluit op 17 mei 2006 beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is bekend onder registratienummer 06/1267.
Tevens heeft verzoekster zich bij brief van 23 augustus 2006 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst en aan haar per direct een scootmobiel wordt toegekend. Het verzoek is geregistreerd onder nummer 06/1997.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 8 september 2006. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is met kennisgeving niet verschenen.
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekster te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Indien, zoals in het onderhavige geval, het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan terwijl beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter op grond van art. 8:86 lid 1 Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit het geval. De voorzieningenrechter zal daarom onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Verzoekster heeft op 14 september 2005 verweerder verzocht haar op grond van de Vvg een open elektrische buitenwagen (scootmobiel) te verstrekken, omdat zij moeilijk kan lopen en niet meer kan fietsen. Verweerder heeft inzake deze aanvraag advies ingewonnen bij Scio Consult. Door Scio Consult is op 21 oktober 2005 geadviseerd de aanvraag af te wijzen op grond van het feit dat er geen sprake is van een eindsituatie en de verwachting dat verbetering van functioneren mogelijk is. Verweerder heeft bij besluit van 28 oktober 2005 geweigerd de gevraagde voorziening te verstrekken, omdat geen sprake is van een stabiele uitbehandelde situatie en om die reden geen sprake is van langdurige noodzakelijkheid als bedoeld in art. 1.2 lid 1 sub b Vvg.
Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Daarbij heeft verzoekster aangegeven dat zij al jaren klachten te ondervindt en dat deze klachten alleen maar erger zijn geworden. Zij is op grond van de Wet werk en bijstand vrijgesteld van de arbeidsverplichting. Naar aanleiding van dit bezwaarschrift heeft verweerder nader advies ingewonnen bij Scio Consult. Scio Consult komt in het advies van 29 maart 2006 tot de conclusie dat er nog steeds geen sprake is van een uitbehandelde situatie en dat het zeer goed mogelijk is dat de klachten en beperkingen afnemen. Scio Consult ziet geen reden de conclusie van het eerder uitgebrachte advies te herzien. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Verzoekster betwist dat de langdurige noodzaak niet vast staat. Zij is al geruime tijd beperkt in haar mobiliteit en haar situatie zal zeker de eerst komende zes maanden niet dusdanig verbeteren dat een voorziening niet nodig meer zal zijn.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Art. 3.1 Vvg bepaalt dat verweerder een vervoersvoorziening kan verstrekken, bestaande uit:
a. een collectief systeem van aanvullend vervoer al dan niet openbaar vervoer;
b. een voorziening in natura;
c. een tegemoetkoming of vergoeding in kosten.
Een voorziening in natura kan bestaan uit een open elektrische buitenwagen (scootmobiel).
Art. 3.2 Vvg legt het primaat bij het collectief systeem van aanvullend vervoer en bepaalt voorts dat in aanvulling op het collectief systeem van aanvullend vervoer een open elektrische buitenwagen kan worden verstrekt.
Art. 1.2 Vvg bepaalt dat een voorziening slechts kan worden toegekend voor zover deze in overwegende mate op het individu is gericht, deze langdurig noodzakelijk is om diens beperkingen op het gebied van het wonen of zich binnen of buiten de woning te verplaatsen op te heffen of te verminderen en deze, naar objectieve maatstaven gemeten, als de goedkoopst adequate voorziening kan worden aangemerkt.
Op grond van het bestreden besluit is verweerder blijkbaar van oordeel dat eerst sprake kan zijn van langdurige noodzakelijkheid, als bedoeld in art. 1.2 Vvg, indien de aanvrager uitbehandeld is. Zolang daar nog geen sprake van is, is er geen eindsituatie. Verweerder stelt dat in dit geval geen sprake is van een uitbehandelde situatie. Voorts acht verweerder het waarschijnlijk dat de beperkingen zullen afnemen. Verweerder is om die reden van mening dat de langdurige noodzakelijkheid niet vast staat.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 mei 2006 (LJN AX8584) is de voorzieningenrechter van oordeel dat noch de Wet voorzieningen gehandicapten, noch de Vvg ruimte biedt voor het standpunt dat uitsluitend dan sprake kan zijn van langdurige noodzakelijkheid van een voorziening wanneer een medische eindsituatie is bereikt. Verweerder heeft derhalve bij de interpretatie van het begrip langdurige noodzaak een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd. Om die reden zal de voorzieningenrechter het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met art. 7:12 Awb. Verweerder zal derhalve een nieuw besluit op het bezwaarschrift dienen te nemen. Nu het door Scio Consult verrichtte onderzoek zich heeft beperkt tot de vraag of sprake is van een medische eindsituatie bestaat over de vraag of in dit geval een scootmobiel zoals aangevraagd geïndiceerd is onduidelijkheid. Nu, mede gelet op de door de behandelend neuroloog verstrekte informatie, op voorhand niet met een hoge mate van waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat alsnog een scootmobiel zal moeten worden verstrekt, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding te bepalen dat verweerder hangende de bezwaarprocedure een scootmobiel dient te verstrekken.
Aangezien de aanvraag al van 14 september 2005 dateert ziet de voorzieningenrechter wel aanleiding te bepalen dat verweerder binnen vier weken na deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaarschrift zal dienen te nemen.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:82 lid 4 Awb dient de gemeente Smallingerland het door verzoekster gestorte griffierecht van totaal € 76,-= te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 juncto art. 8:84 lid 4 Awb veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van verzoekster € 966,= ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift 1 punt, verzoekschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,=). De voorzieningenrechter wijst Smallingerland aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaarschrift van verzoekster dient te nemen;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat de gemeente Smallingerland het betaalde griffierecht van € 76,= aan verzoekster vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van € 966,=, aan verzoekster te vergoeden door de gemeente Smallingerland.
Aldus gegeven door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2006, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Jansen als griffier.
w.g.
M.A. Jansen
U. van Houten
Tegen de uitspraak in het verzoek om een voorlopige voorziening met registratienummer 06/1997 kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Tegen de uitspraak in de hoofdzaak met registratienummer 06/1267 staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht.
In het beroepschrift vermeldt u dan waarom u de uitspraak niet juist vindt.