RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
[eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], [eiser 4], [eiser 5], [eiser 6], [eiser 7] en [eiser 8], allen wonende te [plaats], verzoekers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Smallingerland, verweerder, gemachtigde: W. Dijkstra, medewerker afdeling Ontwikkeling bij verweerder en mr. G.H. Hamelink-Bouwman, advocaat bij verweerder.
Bij besluit van 20 juli 2006 heeft verweerder onder verlening van vrijstelling als bedoeld in art. 19 lid 1 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) aan Poiesz Vastgoed BV (hierna Poiesz) bouwvergunning verleend voor de bouw van een supermarkt te Boornbergum.
Verzoekers heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft hebben verzoekers zich bij brief van 25 juli 2006 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van art. 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat het besluit wordt geschorst.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 25 augustus 2006. Voor verzoekers zijn [eiser 1],
[eiser 2], [eiser 4], [eiser 5], [eiser 6], [eiser 7] en [eiser 8] verschenen. Namens verweerder zijn bovengenoemde gemachtigden verschenen. Het college van Gedeputeerde Staten van Fryslân (GS) is niet verschenen. Namens Poiesz is M. Kroeze, werkzaam bij Kroeze en Partners Vastgoed BV, verschenen.
Op grond van art. 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter dat niet is gebleken van beletselen om verzoekers te kunnen ontvangen. Voorts is genoegzaam aangetoond dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Poiesz heeft op 11 mei 2005 een reguliere bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van een supermarkt op het perceel kadastraal bekend gemeente Boornbergum, sectie E, nummer 109, plaatselijk bekend Nijewei te Boornbergum. Ingevolge het van kracht zijnde bestemmingsplan "De Trisken" hebben deze gronden de bestemming "eengezinshuizen in open bebouwing", "verkeersdoeleinden", "openbaar groen, plantsoen of berm" en "water".
Omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan heeft verweerder het plan vanaf 27 december 2005 voor een periode van zes weken ter inzage gelegd, waarbij een ieder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijzen naar voren te brengen. Verzoekers hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Verweerder heeft in de ingediende zienswijzen geen aanleiding gezien om af te zien van het aanvragen van de verklaring van geen bezwaar en heeft deze verklaring op 1 maart 2006 aangevraagd.
GS hebben op 16 maart 2006 verzocht om nadere informatie inzake de aanvraag van een verklaring van geen bezwaar, omdat de aanvraag geen gegevens bevatte op grond waarvan verweerder van mening was dat de supermarkt zal voldoen aan het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer en de motivering ontbrak op grond waarvan verweerder van mening is waarom in dit geval kan worden afgeweken van de in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" aangegeven indicatieve afstand kan worden afgeweken. Bij besluit van 9 mei 2006 hebben GS de gevraagde verklaring van geen bezwaar afgegeven. Daarbij overwegen GS dat de gegeven motivering op grond waarvan verweerder van mening is dat kan worden afgeweken van de indicatieve afstand onjuist is en stellen GS vraagtekens bij de ruimtelijke onderbouwing. GS vragen zich af of de ruimtelijke inpassing wel voldoet.
De welstandscommissie Hûs & Hiem heeft op 25 mei 2005 meegedeeld dat het bouwplan niet geheel voldoet aan redelijke eisen van welstand. De commissie stelt voor de kritiek ten aanzien van de kleuren voor de gevels en het dak en de eventuele reclame te ondervangen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder verlening van vrijstelling als bedoeld in art. 19 lid 1 WRO bouwvergunning verleend.
Verzoekers zijn van mening dat de oppervlakte van het terrein waar de supermarkt zal worden gerealiseerd te klein is, waardoor te dicht op de naastgelegen woningen zal worden gebouwd. Verzoekers vrezen voorts dat door de vestiging van een supermarkt aan de Nijewei een verkeersgevaarlijke situatie zal ontstaan. Ten slotte stellen verzoekers dat hun woonomgeving onevenredig wordt aangetast en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar alternatieve locaties.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
In art. 44 lid 1 Woningwet is bepaald dat de reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd wegens strijd met het bestemmingsplan, de bouwverordening of het Bouwbesluit 2003, of indien het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, dan wel indien voor het bouwen een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.
Op grond van art. 19 lid 1 WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. Bij besluit van 6 december 2005 heeft de raad van verweerders gemeente deze bevoegdheid gedelegeerd aan verweerder.
Ingevolge art. 19 lid 2 WRO kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Bij besluit van 18 oktober 2005 hebben GS een nieuwe lijst met aangegeven categorieën van gevallen als bedoeld in art. 19 lid 2 WRO vastgesteld. Art. B2 onder l van deze lijst noemt de vrijstelling ten behoeve van (ver)bouwprojecten voor detailhandel binnen de bebouwde kom in of grenzen aan het kernwinkelgebied, mits blijkens de ruimtelijke onderbouwing geen verstoring optreedt in de lokale detailhandelsstructuur, het geen grootschalige detailhandelsvestiging betreft en het project een maximale oppervlakte van 1500 m² niet te boven gaat. Dit besluit is echter pas op 17 augustus 2006 door middel van publicatie in het Provinciaal blad van Fryslân bekend gemaakt, zodat verweerder op 20 juli 2006 nog bevoegd was vrijstelling als bedoeld in art. 19 lid 1 WRO te verlenen.
Art. 19 lid 4 WRO bepaalt dat vrijstelling krachtens het eerste lid niet wordt verleend voor een project dat wordt uitgevoerd in een gebied waarvoor (a) het bestemmingsplan niet tijdig overeenkomstig art. 33 lid 1 WRO is herzien of (b) geen vrijstelling overeenkomstig art. 33 lid 2 WRO is verleend, tenzij voor het gebied een voorbereidingsbesluit geldt of een ontwerp voor een herziening ter inzage is gelegd.
Voor het betreffende gebied heeft de raad van verweerders gemeente op 6 december 2005 een voorbereidingsbesluit genomen. GS hebben op 16 maart 2006 de gevraagde verklaring van geen bezwaar verstrekt. In zoverre is voldaan aan de formele eisen voor het kunnen verlenen van vrijstelling als bedoeld in art. 19 lid 1 WRO.
Naarmate de inbreuk op het geldende planologische regime geringer is, behoeven minder zware eisen te worden gesteld aan de ruimtelijke onderbouwing van het project.
In de ruimtelijke onderbouwing wordt de relatie gelegd met het huidige bestemmingsplan en wordt de huidige en gewenste situatie beschreven. Met betrekking tot het project worden de verkeerskundige aspecten, de milieuaspecten, de ecologische aspecten en de archeologische aspecten beschreven. De voorzieningenrechter acht deze onderbouwing op zich toereikend om het besluit te kunnen dragen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder de verkeerskundige aspecten toegelicht, waarbij met name is ingegaan op de door verzoekers geuite bezwaren. Verweerder heeft toegelicht dat de Nijewei zal worden heringericht, waarbij lagere snelheid van het verkeer wordt beoogd. Verweerder heeft voorts met tekeningen aangetoond dat het bevoorradingsverkeer het laad- en lospunt van de supermarkt goed kan bereiken. Met betrekking tot de afwijking van de in de bedrijvenlijst bij de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" overweegt de voorzieningenrechter dat in deze brochure voor de categorie supermarkten, warenhuizen, hypermarkten, bouwmarkten, tuincentra zonder koelinstallatie met ammoniak een afstand wordt genoemd van 10 meter. De VNG-brochure heeft een indicatief en globaal karakter en dient als hulpmiddel bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. Zoals onder meer is overwogen in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 mei 1997, nr. E01.94.0433 (BR 1997,blz. 830) moet een afwijking van deze afstanden worden gemotiveerd. De enkele stelling dat zal worden voldaan aan de voorschriften gesteld bij het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer is op zich niet voldoende. Verweerder zal dit nader moeten motiveren. De voorzieningenrechter is echter op voorhand niet overtuigd dat deze afwijking niet acceptabel is. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat het de VNG-brochure geen onderscheid maakt tussen klein- en grootschalige detailhandel en de frequentie van het bevoorradingsverkeer, terwijl dit voor de beoordeling of sprake is van een acceptabel woon- en leefmilieu wel relevant is. Gelet op het betrekkelijk kleinschalige karakter van de onderhavige supermarkt acht de voorzieningenrechter de feitelijke afstand tussen de supermarkt en de naastgelegen woningen niet onredelijk. Om die reden ziet de voorzieningenrechter ook geen aanleiding het bestreden besluit te schorsen.
De voorzieningenrechter is derhalve van oordeel dat verweerder op basis van de ruimtelijke onderbouwing en de gegeven nadere toelichting bevoegd was de gevraagde vrijstelling te verlenen. Nu de onderhavige vrijstelling voorziet in de realisatie van een supermarkt met royale parkeergelegenheid is aannemelijk dat, gelet op de verkeersaantrekkende werking, de vrijstelling gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit. Gelet op de huidige jurisprudentie ten aanzien van het Besluit luchtkwaliteit 2005 geeft de voorzieningenrechter verweerder in overweging alsnog een onderzoek te laten uitvoeren naar deze gevolgen, zodat de resultaten daarvan bij het besluit op bezwaar betrokken kunnen worden.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat verweerder van de bevoegdheid tot het verlenen van vrijstelling gebruik heeft kunnen maken. De voorzieningenrechter acht het niet aannemelijk dat het bouwplan tot een dusdanige overlast zal leiden dat verweerder daarin aanleiding had moeten zien om – de betrokken belangen afwegende – de gevraagde vrijstelling te weigeren. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat de exploitatie van de supermarkt zal moeten voldoen aan de voorschriften opgenomen bij het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer. Deze voorschriften zien onder meer op het geluid en trilling en verlichting. Voorts kunnen, indien nodig, op grond van de voorschriften nadere eisen worden gesteld.
Ten slotte overweegt de voorzieningenrechter dat ook het gestelde te aanzien van het bestaan van alternatieve locaties geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de vrijstelling niet verleend had kunnen worden. Verweerder dient te beslissen omtrent het plan zoals dit is ingediend. Indien dit plan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Niet is gebleken dat een zodanige situatie zich hier voordoet.
Samenvattend is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder bevoegd was de gevraagde vrijstelling te verlenen en deze ook in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Met het verlenen van vrijstelling van het bestemmingsplan is geen sprake meer van strijd met het bestemmingsplan.
Dat sprake is van strijd met de bouwverordening of met de bepalingen van het Bouwbesluit 2003 is niet gebleken. Evenmin zijn er aanwijzingen dat voor het bouwplan een vergunning op grond van de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder gesteld dat het door de welstandscommissie gemaakte voorbehoud is ondervangen, zodat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan verweerder ook dit punt bij besluit op bezwaar nader motiveren en vormt dit geen aanleiding de bouwvergunning te schorsen. Verweerder was derhalve gehouden de gevraagde bouwvergunning te verlenen. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat ook een verschrijving in het kadastrale nummer van het betreffende perceel geen aanleiding vormt de gevraagde voorziening toe te wijzen, nu volstrekt helder is op welk perceel het bouwplan zal worden gerealiseerd.
De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden. Om die reden bestaat er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Aldus gegeven door mr. U. van Houten, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2006, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Jansen als griffier.
w.g. M.A. Jansen
w.g. U. van Houten
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: