ECLI:NL:RBLEE:2006:AY7446

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
188838 \ CV EXPL 06-256
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging arbeidsovereenkomst en betaling loon tijdens non-actiefstelling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 29 augustus 2006, staat de vraag centraal of er na afloop van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een verlenging voor onbepaalde tijd heeft plaatsgevonden. Eiseres, werkzaam als schoonheidsspecialiste, had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van 20 juli 2004 tot 20 januari 2005. In een gesprek op 16 december 2004 werd door gedaagde, de werkgever, aangegeven dat bij voldoende functioneren en na een evaluatiegesprek het dienstverband voor onbepaalde tijd zou worden voortgezet. Eiseres ging op zwangerschapsverlof en na haar verlof heeft zij werkzaamheden verricht, maar er ontstond onduidelijkheid over de voortzetting van haar dienstverband.

Gedaagde heeft eiseres op 12 mei 2005 gesommeerd haar werkzaamheden te beëindigen, wat door eiseres werd opgevat als een ontslag op staande voet. De kantonrechter oordeelt dat er wel degelijk een evaluatiegesprek heeft plaatsgevonden en dat gedaagde positief was over het functioneren van eiseres. Echter, de voorwaarde van het opstellen van een nieuwe arbeidsovereenkomst is niet nagekomen. De rechter concludeert dat gedaagde gehouden is om het loon van eiseres door te betalen vanaf de datum van non-actiefstelling, maar matigt de loonvordering tot 1 mei 2006, gezien de omstandigheden van de zaak. Gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, vakantietoeslag en wettelijke rente, en moet de proceskosten vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Opsterland
zaak-/rolnummer: 188838 \ CV EXPL 06-256
vonnis van de kantonrechter d.d. 29 augustus 2006
inzake
[eiseres],
hierna te noemen: [eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. J.J. Achterveld,
tegen
[gedaagde],
hierna te noemen: [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. L.R.C. Bos.
Het verdere procesverloop
1. Ingevolge het tussenvonnis van 25 april 2006 heeft op 18 juli 2006 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Van het verhandelde ter comparitie is een proces-verbaal opgemaakt. De zaak is vervolgens enige tijd aangehouden en verwezen naar de rol voor akte uitlating omtrent voortprocederen. Beide partijen hebben vervolgens bij akte verzocht om vonnis te wijzen. Het vonnis is bepaald op heden. De inhoud van de gedingstukken moet als hier ingelast worden beschouwd.
Motivering
De feiten
2. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.1. [eiseres] is op basis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
-voor de periode van 20 juli 2004 tot 20 januari 2005- in dienst getreden van [gedaagde], in de functie van schoonheidsspecialiste voor minimaal 24 en maximaal 32 uren per week, tegen een bruto uurloon van € 10,00, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. In de arbeidsovereenkomst is omtrent een eventuele verlenging van het dienstverband de volgende alinea opgenomen:
'Bij voldoende functioneren zal, na een evaluatiegesprek en het maken van een nieuwe arbeidsovereenkomst, vanaf 20 januari 2005 het dienstverband voor onbepaalde tijd gaan gelden.'
2.2. Op 16 december 2004 heeft er een gesprek tussen partijen plaatsgevonden, waarin is gesproken over continuering van het dienstverband. In dit gesprek heeft [gedaagde] aan [eiseres] medegedeeld dat zij zich goed inzette bij haar werkzaamheden. Er zijn geen kanttekeningen bij het functioneren van [eiseres] geplaatst.
2.3. [eiseres] is per 3 januari 2005 met zwangerschapsverlof gegaan. Op 31 januari 2005 heeft zij bij [gedaagde] een cursus gevolgd voor productenkennis 'Etre Belle'. Op 7 februari 2005 heeft [eiseres] zich voor een praktijkgedeelte afgemeld. Zij is op 8 februari 2005 bevallen.
2.4. [eiseres] heeft op verzoek van [gedaagde] op 4 april 2005 een bijeenkomst van de Anbos bijgewoond, terwijl zij op 8 april 2005 -nog tijdens haar zwangerschapsverlof- van 10.00 tot 17.00 uur voor [gedaagde] heeft gewerkt. [gedaagde] heeft [eiseres] vervolgens verzocht om tijdens haar zwangerschapsverlof nog meer dagen te werken. Dat verzoek heeft [eiseres] afgewezen. Op 27, 28 en 29 april 2005 heeft [eiseres] weer gewerkt, net als op 4, 5 en 6 mei 2005.
2.5. In een gesprek op 15 april 2005 heeft de echtgenoot van [gedaagde] met [eiseres] gesproken over het aantal door haar te werken uren. Afgesproken is dat ernaar zou worden gestreefd dat [eiseres] 24 uren per week zou gaan werken. Met ingang van 27 april 2005 eindigde het zwangerschapsverlof van [eiseres]. Gedurende haar zwangerschapsverlof heeft [eiseres] een uitkering genoten uit hoofde van de Wet Arbeid en Zorg.
2.6. Op 6 mei 2005 heeft er een beoordelingsgesprek plaatsgevonden. In dit gesprek heeft [gedaagde] [eiseres] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd -voor de periode van 27 april 2005 tot 1 juli 2005- aangeboden. [eiseres] heeft bij herhaling geweigerd om hiermee akkoord te gaan. Dit is voor [gedaagde] aanleiding geweest om [eiseres] bij brief van 12 mei 2005 onder meer het volgende mede te delen:
'Op 12 mei hebben wij u mondeling medegedeeld dat uw aanwezigheid binnen ons bedrijf niet langer is gewenst zolang wij niet in het bezit zijn van een getekende arbeidsovereenkomst alsmede een getekende functieomschrijving. Zowel de arbeidsovereenkomst als de funktiebeschrijving zijn dd. 6 mei 2005 aan u uitgereikt ter ondertekening, u gaf aan deze arbeidsovereenkomst en de funktiebeschrijving mee te willen nemen naar huis, en deze uiterlijk woensdag 11 mei 2005 weer bij de werkgever te zullen inleveren. Navraag woensdag 11 mei door [gedaagde] naar de getekende arbeidsovereenkomst alsmede de getekende funktiebeschrijving en 12 mei 2005 ook door de heer [echtgenoot] [gedaagde] gaf voor werkgever de duidelijkheid dat genoemde bescheiden (voorlopig?) niet zullen worden ingeleverd.
Reden voor de werkgever, mevr [eiseres] nogmaals duidelijk te maken dat zonder een getekende arbeidsovereenkomst alsmede een getekende funktiebeschrijving er geen sprake meer kan zijn van een dienstbetrekking bij [gedaagde]. Nadat mevr. [eiseres] opnieuw te kennen had gegeven deze getekende bescheiden (voorlopig?) niet in te leveren haar gesommeerd haar werkzaamheden (12 mei 05 om 13.15 uur) met onmiddellijke ingang te beëindigen.'
Namens [eiseres] is tegen deze brief geprotesteerd.
2.7. [eiseres] heeft met ingang van 1 augustus 2006 een baan voor 10 uur per week bij een parfumerie.
De standpunten van partijen
3. [eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat er tussen partijen sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In het gesprek van 16 december 2004 is door [gedaagde] aan [eiseres] medegedeeld dat (na ommekomst van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd) de arbeidsverhouding zou worden gecontinueerd. [gedaagde] gaf aan dat zij tevreden was over [eiseres] en dat zij mocht blijven. Dat er sprake is van een continuering van het dienstverband blijkt ook uit de omstandigheden dat [eiseres] op 31 januari 2005 nog een cursus heeft gevolgd, en voorts dat zij tijdens haar zwangerschapsverlof en ook daarna werkzaamheden heeft verricht voor [gedaagde], terwijl pas nadien gesproken is over een arbeidsovereenkomst op oproepbasis. De uitnodiging aan [eiseres] om -na haar bevalling- weer te komen werken, moet worden gezien als het nakomen van de (ontstane) arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De inhoud van de brief van [gedaagde] van 12 mei 2005 komt er volgens [eiseres] op neer dat aan haar ontslag op staande voet is gegeven.
4. [gedaagde] heeft tot haar verweer aangevoerd dat er geen sprake is van een voortzetting van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Er is niet voldaan aan de voorwaarden waaronder van een dergelijke voortzetting sprake zou zijn. Daartoe voert [gedaagde] aan dat in het gesprek van 16 december 2005 weliswaar is gesproken over voortzetting van het dienstverband, en dat zij daarbij heeft aangegeven dat zij in principe ook wel verder wilde met [eiseres], maar dat de beslissing omtrent de invulling van het verdere dienstverband -zoals het aantal te werken uren- zou worden uitgesteld tot na het zwangerschapsverlof van [eiseres]. Vanwege het zwangerschapsverlof van [eiseres] vond [gedaagde] het niet zinvol om daarover in december 2004 al concrete afspraken te maken. In voormeld gesprek heeft [gedaagde] bovendien te kennen gegeven dat er nog een functioneringsgesprek moest plaatsvinden. Laatstgenoemd gesprek vond plaats op 6 mei 2005. Op basis van het functioneren van [eiseres] en de omstandigheid dat [gedaagde] toen voornemens was om haar schoonheidssalon te sluiten, is aan [eiseres] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangeboden.
Indien er door de hervatting van de werkzaamheden eind april 2005 al een arbeidsovereenkomst is ontstaan, dan is dat hooguit een arbeidsovereenkomst voor de duur van zes maanden, ingaande op 20 januari 2005 en eindigend op 20 juli 2005.
Bij een eventuele toewijzing van de vordering van [eiseres] verzoekt [gedaagde] om de wettelijke verhoging tot nihil te matigen. [eiseres] heeft namelijk na 6 mei 2005 geen werkzaamheden meer verricht en heeft bovendien het haar aangeboden loon over de periode van 27 april tot 20 juli 2005 geweigerd.
De beoordeling van het geschil
5. De kern van het geschil tussen partijen is of er na ommekomst van de tussen hen gesloten arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd sprake is van een verlenging van de arbeidsrelatie voor onbepaalde tijd. Deze vraag dient te worden beantwoord in het licht van de daartoe in de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd opgenomen alinea dat bij voldoende functioneren, na een evaluatiegesprek en het maken van een nieuwe arbeidsovereenkomst, vanaf 20 januari 2005 het dienstverband voor onbepaalde tijd zal gaan gelden.'
Er worden dus drie voorwaarden gesteld:
- voldoende functioneren;
- het houden van een evaluatiegesprek;
- het maken van een nieuwe arbeidsovereenkomst.
6. Vast staat dat er op 16 december 2004 een gesprek tussen partijen heeft plaatsgevonden, waarin [gedaagde] -zo hebben beide partijen ter comparitie verklaard- aan [eiseres] heeft medegedeeld dat zij tevreden over haar was en dat zij in principe verder wilde met [eiseres]. Dit gesprek dient naar het oordeel van de kantonrechter redelijkerwijs als een evaluatiegesprek als hiervoor bedoeld te worden beschouwd, waarin een positief oordeel is uitgesproken over het functioneren van [eiseres]. Daarmee is al aan twee voorwaarden voor verlenging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voldaan. Aan de laatste voorwaarde -het maken van een nieuwe arbeidsovereenkomst (voor onbepaalde tijd)- is echter niet voldaan. Het niet voldaan zijn aan het schriftelijkheidsvereiste kan [gedaagde] echter niet baten. Gelet op de aard van het gesprek van 16 december 2004, het daarin door [gedaagde] geuite positieve oordeel omtrent het functioneren van [eiseres] alsmede de daarin door [gedaagde] gedane mededeling dat zij met [eiseres] verder wilde, mocht [eiseres] er, mede in het licht van de onder rechtsoverweging 5 bedoelde zinsnede uit de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd redelijkerwijs op vertrouwen dat de arbeidsrelatie voor onbepaalde tijd zou worden voortgezet. Alleen de feitelijke invulling van de gecontinueerde arbeidsrelatie -het aantal te werken uren- moest nog worden besproken, hetgeen na het zwangerschapsverlof van [eiseres] zou plaatsvinden. Dat daarover nog moest worden gesproken, staat echter los van de verlenging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
7. De kantonrechter overweegt voorts dat de inhoud van de brief van [gedaagde] van 12 mei 2005 -waarbij [eiseres] is gesommeerd om haar werkzaamheden onmiddellijk te beëindigen- als een op non-actiefstelling dient te worden begrepen, en derhalve niet, zoals [eiseres] meent, als een ontslag op staande voet. Een op non-actiefstelling vormt een omstandigheid die in de risicosfeer van de werkgever ligt en in redelijkheid voor zijn rekening komt. Dat betekent dat de werkgever gedurende de op non-actiefstelling gehouden is om het loon van de betrokken werknemer door te betalen.
8. Al het vorenstaande brengt met zich dat [gedaagde] gehouden is om vanaf 12 mei 2005 het loon van [eiseres] door te betalen. Tevens is [gedaagde] gehouden het niet betaalde loon over de periode van 27 april 2005 -de datum waarop [eiseres] na haar zwangerschapsverlof weer is begonnen met werken- tot en met 11 mei 2005 te voldoen.
9. De kantonrechter acht echter aanleiding aanwezig om de doorlopende loonvordering van [eiseres] enigszins in tijd te beperken, nu zij feitelijk gezien slechts gedurende een half jaar werkzaamheden voor [gedaagde] heeft verricht en er sinds de op non-actiefstelling van 12 mei 2005 ruim een jaar is verstreken, zonder dat zij een tegenprestatie voor het haar toekomende loon heeft verricht (vgl. HR 3 januari 1986, NJ 1986,700). Onder die omstandigheden acht de kantonrechter het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiseres] sinds dat moment tot heden recht heeft op volledige loonbetaling. Anderzijds bestaat er geen reden voor een al te ruime matiging, nu [gedaagde] het oplopen van de loonvordering aan zichzelf te wijten heeft door geen (voorwaardelijk) ontbindingsverzoek bij de kantonrechter in te dienen of een verzoek om afgifte van een ontslagvergunning (voor zover vereist) bij het CWI aan te vragen (vgl. HR 30 oktober 1998, NJ 1999, 268). Alles overziend zal de kantonrechter de loonvordering van [eiseres] in tijd matigen tot 1 mei 2006, vermeerderd met de niet afzonderlijk betwiste vorderingen terzake vakantietoeslag en wettelijke rente.
10. De gevorderde wettelijke verhoging zal gelet op de omstandigheden van het geval tot 10% worden beperkt.
11. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van het loon ad bruto € 1.040,- per maand over de periode van 27 april 2005 tot 1 mei 2006, vermeerderd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 10%, en vakantietoeslag ad 8%;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiseres] van de wettelijke rente vanaf de eerste dag van de maand volgend op de daaraan voorafgaande maand waarover geen loon is betaald;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiseres] begroot op € 600,00 wegens salaris en € 280,87 aan verschotten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. R. Giltay, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 augustus 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 119