RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
de vennootschap onder firma "[bedrijfsnaam]]", gevestigd te Makkum, eiseres,
gemachtigde: mr. G. Grondsma, advocaat te Leeuwarden,
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), verweerder.
Bij besluit van 4 mei 2005 is namens verweerder gemachtigde van eiseres mededeling gedaan van het besluit op bezwaar van 23 maart 2004 met betrekking tot de toepassing van de Beschikking visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren.
Tegen dit besluit is namens eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 6 juli 2006. Namens eiseres is [naam], zoon van wijlen [naam], verschenen bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E. de Groot.
Bij brief van 28 januari 2004 is verweerder namens eiseres verzocht om haar zogenaamde Garnalenvisserij Kustwateren-vergunning (hierna GK-vergunning) te laten herleven dan wel haar Garnalenvisserij Visserijzone-vergunning (hierna GV-vergunning) om te zetten in een GK-vergunning. In dit verband heeft eiseres aangevoerd dat in 1987 haar GK-vergunning is omgezet in een voorwaardelijke GV-vergunning met de toezegging dat aan haar een GK-vergunning zal worden verleend indien zij een dergelijke vergunning weer nodig heeft. Deze toezegging is gedaan door het bestuur van de Vissersvereniging "Ons Belang" tijdens een vergadering van deze vereniging in de winter van 1985/1986.
Bij besluit van 28 januari 2004 is namens verweerder het verzoek afgewezen.
Tegen dit besluit is namens eiseres bezwaar gemaakt. Eiseres voert daarbij aan dat op grond van het vertrouwensbeginsel en het gelijkheidsbeginsel aan haar een GK-vergunning verleend had dienen te worden. Daarbij wijst zij erop dat de door haar gestelde toezegging van het bestuur van de Vissersvereniging "Ons Belang" in het bijzijn van verschillende ambtenaren van de afdeling Visserij van verweerders ministerie is gedaan en die ambtenaren die toezegging niet hebben weersproken. Verder is eiseres van mening dat zij met het besluit onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
Op 7 maart 2005 is eiseres, vertegenwoordigd door [naam] en [naam], en bijgestaan door haar gemachtigde alsmede [naam], voormalig bestuurslid van de vereniging "Ons Belang" namens verweerder gehoord.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
In beroep handhaaft eiseres haar in bezwaar geuite bezwaren.
De rechtbank overweegt als volgt.
Vast staat en is tussen partijen niet in geschil dat ingevolge art. 7 lid 1 en art. 11 lid 1 van de Beschikking Visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren het vissen met enig vistuig geschikt voor het vangen van garnalen, in de visserijzone, het zeegebied en de kustwateren met uitzondering van de Westerschelde zonder vergunning van verweerder verboden is en dat verweerder het beleid voert dat geen vergunningen voor de visserijzone, het zeegebied en de kustwateren (zogenaamde GK-vergunning) worden afgegeven, geen GK-vergunningen worden herleefd dan wel vergunningen voor de visserijzone en het zeegebied (de zogenaamde GV-vergunning) worden omgezet in GK-vergunningen.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat het vertrouwensbeginsel verweerder in haar geval verplichtte in afwijking van zijn beleid eiseres een GK-vergunning te verlenen. In de eerste plaats is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staat dat het bestuur van de vereniging "Ons Belang" de door eiseres gestelde toezegging heeft gedaan. Deze stelling van eiseres berust enkel op mondelinge verklaringen van vennoot [naam] en [naam], terwijl verweerder niet op ongeloofwaardige wijze heeft bestreden dat een dergelijke toezegging is gedaan. Zo'n toezegging zou immers het beleid van verweerder dat gericht is op verbetering van het beheer van de garnalenstand en de bescherming van bepaalde kwetsbare gebieden, op grond waarvan ook destijds de GV-vergunning van eiseres voortgezet is in een GK- vergunning, ondergraven. Anders dan eiseres, ziet de rechtbank in de door eiseres overgelegde brief van 20 december 1985 met bijlage "de regelingen ten aanzien van garnalenvisserij" van het Ministerie van Landbouw en Visserij geen aanwijzingen dat een dergelijke toezegging zou kunnen zijn gedaan, nog daargelaten dat dat nog niet bewijst dat zo'n toezegging is gedaan. Uit die brief met bijlage blijkt dat enkel onder voorwaarden (in het voorgaande jaar voldoende gevist hebben op de Waddenvee) een GV-vergunning voor een jaar wordt verlengd en dat een beperkt aantal aanvragers (nieuwkomers respectievelijk afbouwers) in aanmerking kunnen komen voor vergunning met een duur van maximaal drie of vijf jaar.
Overigens merkt de rechtbank op, dat ook al zou een dergelijke toezegging zijn gedaan, verweerder niet aan een toezegging van het bestuur van de vereniging Ons Belang is gebonden. Verweerder is immers het bevoegde bestuursorgaan dat beslist over aanvragen en verlengingen om GK-vergunningen. De omstandigheid dat die toezegging in bijzijn van ambtenaren van verweerders ministerie is gedaan en door hen niet zou zijn weersproken, wat daarvan ook zij, doet aan die conclusie niet af. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt derhalve niet.
Evenmin volgt de rechtbank eiseres in haar betoog dat het gelijkheidsbeginsel verweerder verplichtte haar de verzochte GK-vergunning te verlenen. Niet is gebleken dat sprake is van gelijke gevallen die ongelijk behandeld zouden zijn. Ten aanzien van het geval Frik merkt de rechtbank op, dat niet gebleken is dat deze over een GK-vergunning beschikte dan wel daarover aanvankelijk beschikte. Mocht dit laatste overigens wel het geval zijn, dan is het geheel niet aannemelijk geworden dat sprake is van een gelijke situatie van eiseres.
In het geval van [naam] is -anders dan bij eiseres- bezwaar gemaakt tegen de omzetting en is het besluit van verweerder terzake vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Van gelijke gevallen is geen sprake.
Ook deelt de rechtbank niet de opvatting van eiseres dat verweerder het bestreden besluit in strijd met art. 3:4 lid 2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft genomen. Uit de enkele omstandigheid dat eiseres een GK-vergunning nodig stelt te hebben om haar bedrijf te kunnen voortzetten, volgt niet dat meer waarde gehecht moet worden aan de belangen van eiseres dan aan de algemene visserij- en natuurbelangen die het bestreden besluit beoogt te beschermen. Hoewel de rechtbank beseft dat met het voortbestaan van het bedrijf van eiseres grote belangen zijn gediend, laat dat onverlet dat het in beginsel tot de verantwoording van de ondernemer behoort om oplossingen te zoeken voor zijn eigen bedrijfsproblemen. In dit verband wijst de rechtbank erop dat het beleid dat aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd jaren bekend was, reeds bij de omzetting van de GK-vergunning van eiseres in een GV-vergunning, zodat eiseres haar bedrijfsvoering zonodig erop aan had kunnen passen. Eiseres heeft verder geen bijzondere feiten en omstandigheden aangevoerd dat toepassing van het beleid in haar geval kennelijk onredelijk is.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep niet slaagt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid, neergelegd in art. 8:75 Awb, een partij te veroordelen in de proceskosten.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, rechter en door hem in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2006 in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier.
w.g. B.M. van der Doef
w.g. E.M. Visser
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden het rechtsmiddel hoger beroep. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt