RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nrs.: 05/1834 & 06/46
[eiseres], wonend te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. W. Frankema, werkzaam bij AVM Juristen te Leeuwarden,
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (SVB), verweerder,
gemachtigde: mr. A.P. van den Berg, werkzaam bij de SVB Vestiging Groningen.
Bij brieven van 3 oktober 2005 en 13 december 2005 heeft verweerder zijn beslissingen meegedeeld op de bezwaarschriften van eiseres tegen, respectievelijk, de beschikking van 6 september 2005, de mededeling vervat in de brief van 6 september 2005 en de beschikking van 26 oktober 2005. Deze beschikkingen en de mededeling hebben betrekking op het recht op ouderdomspensioen van eiseres ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Tegen de beslissingen op haar bezwaarschriften heeft eiseres beroep ingesteld.
Gezien de samenhang tussen beide zaken heeft de rechtbank besloten deze gevoegd te behandelen.
Het geding is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, op 11 juli 2006, waar partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Eiseres, geboren op 3 juni 1938, heeft op 27 januari 2003 een aanvraag ingediend voor een ouderdomspensioen ingevolge de AOW. Bij besluit van 12 februari 2003 heeft verweerder haar met ingang van 1 juni 2003 een ouderdomspensioen toegekend met een toeslag voor een partner jonger dan 65 jaar, waarbij ten aanzien van de partner van eiseres ([partner]) voorlopig een nihil inkomen is gehanteerd.
Bij beschikking van 6 september 2005 heeft verweerder, in verband met de vaststelling door hem van het inkomen van de partner van eiseres over 2003, de toeslag op haar ouderdomspensioen over de periode van juni 2003 tot en met december 2003 herzien. Verweerder heeft het inkomen van de partner van eiseres gedeeltelijk gekort op de door haar ontvangen toeslag over genoemde periode. Tevens is aan eiseres medegedeeld dat zij vanaf 1 januari 2005 geen toeslag meer ontvangt, omdat haar partner in januari 2005 de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. Bij brief van eveneens 6 september 2005 heeft verweerder aangekondigd van plan te zijn om het bedrag van € 2889,88 dat eiseres gelet op de herziening teveel aan AOW-pensioen heeft ontvangen, van haar terug te gaan vorderen.
Namens eiseres is een bezwaarschrift ingediend tegen vorenbedoelde beschikking en de brief van 6 september 2005. Bij beslissing van 3 oktober 2005 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiseres niet-ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen de brief van 6 september 2005 inzake de terugvordering en ongegrond verklaar voor zover gericht tegen de beschikking tot herziening van dezelfde datum. Daartoe heeft verweerder overwogen dat de brief van 6 september 2005, inhoudend de aankondiging tot terugvordering, niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de redactie van die brief duidelijk op te maken valt dat de besluitvorming nog niet is afgerond en dat het slechts een vooraankondiging betreft, zodat dat de brief niet op enig rechtsgevolg is gericht. Verder heeft verweerder overwogen dat op grond van artikel 8, eerste lid, van het Inkomensbesluit AOW 1996 het inkomen uit of in verband met arbeid wordt vastgesteld op het een tot een bedrag per maand herleid inkomen, dat de echtgenoot van de pensioengerechtigde in de maand waarover het recht op toeslag wordt vastgesteld, verwerft. Op basis van verweerders beleid wordt bij een gebroken boekjaar voor de vaststelling van de winst uit onderneming de Belastingdienst gevolgd, hetgeen inhoudt dat de winst wordt toegerekend aan het jaar waarin het boekjaar eindigt. In het geval van eiseres eindigt het boekjaar op 1 mei 2003. Zou de jaarwinst over het boekjaar 2003/2004 in verband met mindere bedrijfsresultaten in de 2e helft van 2003 lager uitkomen, dan heeft dat tot gevolg dat er over het gehele kalenderjaar 2004 recht zou bestaan op een hogere AOW-toeslag. Per saldo zou betrokkene dan over een periode van twee kalenderjaren bezien de juiste toeslag op het AOW-pensioen ontvangen, aldus verweerder.
Bij beschikking van 26 oktober 2005 heeft verweerder de over de periode van juni 2003 tot en met december 2003 teveel aan eiseres betaalde uitkering van € 2889,88 van haar teruggevorderd en bepaald dat deze vordering met haar ouderdomspensioen wordt verrekend. Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend. Bij beslissing van 13 december 2005 heeft verweerder dit bezwaarschrift ongegrond verklaard.
Namens eiseres is in beroep naar voren gebracht dat uit artikel 8, eerste lid, van het Inkomensbesluit AOW 1996 volgt dat verweerder het inkomen van de partner dat is verworven over het gebroken boekjaar van 1 mei 2002 tot 1 mei 2003, gelijkelijk over dat boekjaar dient verdelen. Daaraan doet volgens de gemachtigde niet af dat de fiscus de over dat boekjaar verworven winst in het kalenderjaar 2003 belast.
In dit geding moet worden beoordeeld of de bestreden besluiten terecht en op goede gronden zijn genomen. Niet in geding is de beslissing tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift van eiseres voor zover gericht tegen de brief van 6 september 2005, waarin is aangekondigd dat tot terugvordering zal worden overgegaan. Het geschil tussen partijen spitst zich toe op de vraag aan welke periode, meer in het bijzonder aan welke maanden, het bedrijfsresultaat van de partner van eiseres over het gebroken boekjaar (van 1 mei 2002 tot 1 mei 2003) moet worden toegerekend. De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de AOW heeft de gehuwde pensioengerechtigde die voor 1 januari 2015 recht heeft op ouderdomspensioen en van wie de echtgenoot jonger is dan 65 jaar, overeenkomstig de bepalingen van deze wet recht op een toeslag, tenzij, met inachtneming van artikel 11, het inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven van die echtgenoot meer bedraagt dan de volledige bruto-toeslag.
Artikel 10 van de AOW luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. De volledige bruto-toeslag wordt toegekend voorzolang, met inachtneming van het bepaalde in artikel 11, het inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven van de echtgenoot van de pensioengerechtigde nihil bedraagt.
2. Op de volledige bruto-toeslag wordt in mindering gebracht het inkomen van de echtgenoot van de pensioengerechtigde uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven, vastgesteld met inachtneming van het bepaalde in artikel 11.
4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de vaststelling van het inkomen, bedoeld in de vorige leden en in de artikelen 8, eerste lid, en 11, alsmede de periode waarop de vaststelling betrekking heeft.
Ingevolge artikel 11 van de WAO wordt voor de toepassing van de artikelen 8 en 10 van het inkomen uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven buiten aanmerking gelaten:
1°. een bedrag, gelijk aan 15% van het bruto-minimumloon; alsmede
2°. indien en voor zover het inkomen meer bedraagt dan het onder 1° bedoelde bedrag, een derde gedeelte van dat inkomen.
Ingevolge artikel 2 van het Inkomensbesluit AOW 1996 wordt voor de toepassing van artikel 8, eerste lid, artikel 10, eerste en tweede lid, en artikel 11 van de wet onder inkomen uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven verstaan:
a. opbrengst van arbeid;
b. winst uit bedrijf en zelfstandig uitgeoefend beroep.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van het Inkomensbesluit AOW 1996 wordt onder winst, als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, verstaan de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, onderdelen a, b en c, van die wet, niet geacht worden te behoren tot die winst.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Inkomensbesluit AOW 1996 wordt het inkomen uit of in verband met arbeid uit het bedrijfs- of beroepsleven vastgesteld op het tot een bedrag per maand herleide inkomen, bedoeld in de artikelen 3 tot en met 7, dat de echtgenoot van de pensioengerechtigde in de maand waarover het recht op uitkering wordt vastgesteld, verwerft.
Ten aanzien van de hierboven als laatste aangehaalde bepaling hanteert verweerder, voor zover hier van belang, het beleid dat winst uit onderneming geacht wordt gelijkelijk over het boek- of kalenderjaar te zijn genoten. Indien sprake is van een gebroken boekjaar volgt verweerder de Belastingdienst, die de winst in dergelijke gevallen toerekent aan het jaar waarin het boekjaar eindigt.
De rechtbank stelt vast dat het Inkomensbesluit AOW 1996 voor wat betreft het winstbegrip verwijst naar de Wet inkomstenbelasting 2001, maar dat geen sprake is van een vergelijkbare verwijzing naar laatstbedoelde wet ten aanzien van de vraag aan welke periode de winst moet worden toegerekend ingeval van een gebroken boekjaar. Dit betekent dat er in beginsel geen aanleiding is om de Wet inkomstenbelasting 2001 in zoverre van toepassing te achten.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt een redelijke uitleg van artikel 10 van de AOW en artikel 8 van het Inkomensbesluit AOW 1996 met zich mee dat, met betrekking tot de toerekening van het inkomen dat de echtgenoot van de pensioengerechtigde verwerft, zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij de periode waarin het inkomen daadwerkelijk is gerealiseerd. Dit betekent dat, voor zover het boekjaar niet samenvalt met een kalenderjaar, het inkomen dient te worden toegerekend aan het betreffende boekjaar. Dit lijkt op het eerste gezicht ook zo te zijn bepaald in de Beleidsregels Sociale verzekeringsbank 2005 ten aanzien van de inkomenstoets, waarin is neergelegd dat winst uit onderneming geacht wordt gelijkelijk te zijn genoten over het boek- of kalenderjaar, ware het niet dat verweerder bij de toepassing daarvan het bedrijfsresultaat over een gebroken boekjaar eerst in zijn geheel toerekent aan het kalenderjaar waarin dat boekjaar eindigt en daarna herleidt tot een bedrag per maand van dat kalenderjaar. Naar het oordeel van de rechtbank diende verweerder echter het door de echtgenoot van eiseres gerealiseerde bedrijfsresultaat (over het boekjaar dat is geëindigd op 1 mei 2003) toe te rekenen aan de maanden waarin het inkomen is verworven, dat wil zeggen aan de periode van 1 mei 2002 tot 1 mei 2003. Het besluit tot herziening van de toeslag op het ouderdomspensioen van eiseres is daarom rechtens onjuist.
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder eveneens ten onrechte heeft besloten tot terug- en invordering van de aan eiseres betaalde toeslag op haar ouderdomspensioen. De besluiten tot herziening en terugvordering kunnen derhalve niet in rechte worden gehandhaafd. Verweerder dient opnieuw op de bezwaren van eiseres te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
De rechtbank acht termen aanwezig verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van eiseres, welke met toepassing van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op € 644 (beroepschrift 1 punt, verschijnen ter zitting 1 punt, gewicht van de zaken gemiddeld, 2 samenhangende zaken, waarde per punt € 322).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 3 oktober 2003, voor zover het betreft de herziening van (de toeslag op) het ouderdomspensioen van eiseres;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 13 december 2005;
- bepaalt dat de SVB aan eiseres het betaalde griffierecht van in totaal € 74 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644, te betalen door de SVB.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, en door hem uitgesproken in het openbaar op
20 juli 2006 in tegenwoordigheid van Y. Tigchelaar als griffier.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen, behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 van de Awb. Indien u van dit rechtsmiddel gebruik wilt maken, dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een beroepschrift alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
De Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.