RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[A], wonende te [B], eiser,
gemachtigde: mr. J.J. Hengst, advocaat te Joure,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wymbritseradiel, verweerder.
Bij brief van 4 mei 2005 heeft verweerder mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar met betrekking tot de toepassing van de Monumentenwet 1988.
Tegen dit besluit is namens eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 6 juli 2006. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door K.J. Elzinga, werkzaam bij verweerders gemeente.
Op 26 april 2004 heeft eiser een bouwvergunning aangevraagd voor het verbouwen van zijn woonboerderij aan de [adres] te [B]. Het bouwplan betreft het plaatsen van een dakkapel op het (voormalige) schuurgedeelte van de boerderij.
Naar aanleiding van deze bouwaanvraag heeft verweerder bij besluit van 31 augustus 2004 ambtshalve geweigerd voor voormeld bouwplan een monumentenvergunning als bedoeld in art. 11 lid 2 van de Monumentenwet 1988 te verlenen. Daartoe is overwogen dat het pand op het perceel [adres] te [B] onder nummer 39771 geregistreerd staat op de Rijksmonumentlijst en de Rijksdienst voor de Monumentzorg verweerder heeft geadviseerd de monumentenvergunning te weigeren omdat door de dakkapel de karakteristieke kap van het pand en zijn monumentale uitstraling sterk word aangetast.
Tegen dit besluit is namens eiser een bezwaarschrift ingediend. Eiser betwist dat het schuurgedeelte waarop de dakkapel is geplaatst onderdeel uitmaakt van het onder nummer 39771 als rijksmonument aangewezen perceel. Verder voert eiser aan dat verweerder zonder daartoe door eiser te zijn gemachtigd zijn aanvraag om bouwvergunning tevens heeft aangemerkt als een aanvraag om een momumentenvergunning. Voorts stelt eiser zich op het standpunt dat de bouwvergunning inmiddels van rechtswege is verleend nu voor zijn bouwplan geen monumentenvergunning vereist is.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn besluit van 31 augustus 2004 herroepen en in plaats daarvan eiser alsnog in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de dag van verzending van het bestreden besluit een aanvraag om een monumentenvergunning in te dienen. Hierbij heeft verweerder gehandhaafd zijn in zijn besluit van 31 augustus 2004 vervatte rechtsoordeel dat het schuurgedeelte onderdeel uitmaakt van het rijksmonument geregistreerd onder nummer 39771 alsmede zijn in zijn bij brief van 2 september 2004 vervatte rechtsoordeel dat geen bouwvergunning van rechtswege is ontstaan, onder ongegrondverklaring van de op deze aspecten betrekking hebbende bezwaren van eiser.
Het beroep betreft uitsluitend de handhaving van deze rechtsoordelen en de ongegrondverklaring van de op die oordelen betrekking hebbende bezwaren van eiser.
De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de ambtshalve te beantwoorden vraag of zij eiser in haar beroep kan ontvangen. Daartoe overweegt zij het volgende. Op grond van art. 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit, beroep instellen bij de rechtbank. Ingevolge artikel 1:3 van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Volgens vaste jurisprudentie behelst een beslissing op bezwaar als zodanig een publiekrechtelijke rechtshandeling, op grond waarvan een dergelijke beslissing als een besluit in de zin van de Awb moet worden aangemerkt. Voor de hier te beoordelen onderdelen van de beslissing op bezwaar, de gehandhaafde rechtsoordelen, geldt evenwel dat na de herroeping van de monumentenvergunning het rechtsgevolg aan die beslissing is ontnomen. Derhalve is geen sprake van een besluit, tenzij nog een op rechtsgevolg gericht definitief bestuurlijk rechtsoordeel resteert, dat naar vaste jurisprudentie voor beroep vatbaar geacht wordt.
Die situatie doet zich in het onderhavige geval evenwel niet voor. De rechtbank ziet geen aanleiding om de bestreden onderdelen gelijk te stellen met besluiten in de zin van art. 1:3 lid 1 van de Awb. Voor eiser staat immers een andere, niet onevenredig bezwarende weg open om duidelijkheid te verkrijgen met betrekking tot de betwiste rechtsoordelen. Eiser heeft de mogelijkheid om de juistheid van die rechtsoordelen aan de orde te stellen in het kader van een bezwaar- en beroepsprocedure inzake de beslissing op zijn bouwaanvraag dan wel de beslissing op een door hem ingediende aanvraag om een monumentenvergunning.
Gelet op het voorgaande zijn de bestreden onderdelen van de beslissing van 4 mei 2005 niet op rechtsgevolg gericht en derhalve niet als besluit in de zin van art. 1:3, lid 1 van de Awb aan te merken.
Het beroep zal daarom niet-ontvankelijk verklaard worden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid, neergelegd in art. 8:75 Awb, een partij te veroordelen in de proceskosten.
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, rechter en door haar in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2006 in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier.
w.g. B.M. van der Doef
w.g. E.M. Visser
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden het rechtsmiddel hoger beroep. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt