ECLI:NL:RBLEE:2006:AY0092

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
3 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/180 RDK
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen DNA-afname bij minderjarige veroordeelde

Op 3 juli 2006 heeft de Rechtbank Leeuwarden uitspraak gedaan in een zaak betreffende een bezwaarschrift tegen de afname en verwerking van het DNA-profiel van een minderjarige veroordeelde. Het bezwaarschrift, ingediend op 11 mei 2006, richtte zich tegen de wettelijke bepalingen omtrent DNA-onderzoek bij veroordeelden, specifiek de toepassing van artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden. De behandeling vond plaats op 14 juni 2006.

De rechtbank oordeelde dat de klager ontvankelijk was in zijn bezwaarschrift, aangezien dit binnen de wettelijke termijn was ingediend. De rechtbank benadrukte dat de wetgever expliciet heeft bepaald dat DNA-afname ook voor minderjarigen kan plaatsvinden, en dat deze afweging reeds door de wetgever is gemaakt voor bepaalde misdrijven. De officier van justitie had de mogelijkheid om een belangenafweging te maken, welke door de rechtbank slechts marginaal kon worden getoetst.

In deze zaak was de rechtbank van mening dat de officier in redelijkheid het algemeen belang zwaarder had kunnen laten wegen dan het belang van de klager. De rechtbank verwierp de argumenten van de klager, die stelde dat er geen afweging was gemaakt op basis van artikel 3 van het IVRK en dat zijn belangen prevaleren boven het maatschappelijk belang. De rechtbank concludeerde dat de hoofdregel van toepassing was en dat er geen uitzonderingsgevallen waren die toepassing van artikel 2 lid 1 sub b van de Wet DNA-onderzoek rechtvaardigden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het bezwaarschrift ongegrond, en deze beschikking werd gegeven door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter en kinderrechter, bijgestaan door J. de Jong, griffier.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 3 juli 2006
Rekestnummer: 06/180
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer d.d. 14 juni 2006 op het bezwaarschrift ex artikel 7 van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden, ingediend namens:
[veroordeelde]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres]
bijgestaan door mr. T. van der Goot
Procesverloop
Het bezwaarschrift is op 11 mei 2006 ingekomen ter griffie blijkens de daarvan opgemaakte akte. Het bezwaarschrift richt zich tegen het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde. De behandeling van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden op 14 juni 2006.
Motivering
Klager is ontvankelijk in zijn bezwaarschrift nu dit binnen de wettelijke termijn is ingediend.
Bij vonnis van deze rechtbank van 19 juli 2005 is klager veroordeeld, ter zake brandstichting, tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis.
Namens klager heeft zijn raadsman in het bezwaarschrift en de toelichting daarop bij de behandeling in raadkamer gesteld dat er geen afweging is gemaakt op grond van artikel 3 IVRK voor de afname van het DNA-materiaal of de belangen van klager, die minderjarig is en was tijdens het plegen van het strafbare feit, thans prevaleren boven het maatschappelijk belang.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de wetgever uitdrukkelijk heeft bepaald dat de afname van DNA-materiaal ook ten aanzien van minderjarigen kan plaatsvinden, deze afweging reeds door de wetgever is gemaakt ten aanzien van bepaalde misdrijven.
De officier heeft daarnaast de mogelijkheid een belangenafweging te maken in het kader van artikel 2 lid 1 sub b van de Wet DNA-onderzoek. De rechtbank kan deze bevoegdheid slechts marginaal toetsen. De rechtbank is van oordeel dat de officier in redelijkheid het algemeen belang zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van klager.
Daarnaast heeft klager gesteld, dat er sprake is van een uitzonderingsgeval als bedoeld in artikel 2 lid 1 sub b van de Wet, gezien de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van hem als veroordeelde.
De rechtbank ziet hierin geen argumenten die kunnen leiden tot toepassing van het betreffende artikel. Blijkens de kamerstukken bij dit wetsvoorstel ( de Nota naar aanleiding van verslag en de Memorie van Toelichting) ziet deze bepaling immers enerzijds op die misdrijven waarbij geen celmateriaal kan worden achtergelaten en anderzijds op objectief waardeerbare omstandigheden waardoor het onderzoeksbelang ontbreekt. Daarvan is in de onderhavige zaak niet gebleken en daarom dient de hoofdregel te worden toegepast. Het is niet aan de rechter de onderhavige wetgeving te toetsen.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot het oordeel dat het bezwaarschrift ongegrond moet worden verklaard.
Beslissing
De rechtbank verklaart het bezwaarschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven op 3 juli 2006 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter tevens kinderrechter, bijgestaan door J. de Jong, griffier.