ECLI:NL:RBLEE:2006:AX9661

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
8 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1345
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW-uitkering wegens niet verzekerde tijdvakken en woonplaatscriteria

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 8 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [A], en de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over een korting van 10% op zijn AOW-uitkering. Eiser ontving sinds 1 oktober 2004 een AOW-uitkering, maar de SVB had op 26 januari 2005 besloten om een korting toe te passen wegens niet verzekerde tijdvakken. Deze tijdvakken betroffen periodes waarin eiser in Frankrijk en Duitsland had gewerkt, maar niet verzekerd was voor de AOW. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar de SVB verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 24 april 2006, waarbij eiser in persoon verscheen en de SVB vertegenwoordigd was door een gemachtigde. Eiser betwistte de korting en stelde dat de SVB onjuistheden had gemaakt in de opgave van zijn arbeidsverleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB de korting niet langer baseerde op de EG-Verordening, maar op het woonplaatscriterium uit de nationale wetgeving. De rechtbank oordeelde dat de SVB onvoldoende had gemotiveerd dat eiser niet in Nederland woonachtig was gedurende de in geding zijnde perioden.

De rechtbank heeft de bestreden beslissing van de SVB vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de korting van 10% op de AOW-uitkering van eiser blijft bestaan, omdat de rechtbank oordeelde dat de SVB terecht had besloten tot de korting op basis van de niet-verzekerde jaren. De SVB werd ook veroordeeld om het griffierecht van € 37 aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M.S. van der Kuijl, met mr. P.R.M. Poiesz als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 05/1345
Inzake het geding tussen
[A], wonende te [B], eiser,
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder,
gemachtigde: mr. A.P. van den Berg, werkzaam bij de Vestiging Groningen van de SVB.
Procesverloop
Bij brief van 6 juli 2005 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van een korting op eisers uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) van 10% wegens niet verzekerde tijdvakken.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 24 april 2006. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Motivering
Eiser ontvangt sedert 1 oktober 2004 een uitkering ingevolge de AOW. Bij besluit van 26 januari 2005 heeft verweerder een korting van 10% op deze uitkering toegepast in verband met niet verzekerde tijdvakken. Het gaat om de tijdvakken van 1 april 1966 tot en met 31 januari 1970 en van 2 november 1971 tot en met 5 maart 1973. In totaal een periode van 5 jaar, twee maanden en 4 dagen. Eiser heeft tegen deze korting bezwaar gemaakt.
Bij de beslissing op bezwaar heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft overwogen dat eiser in de in geding zijnde perioden, naar beneden afgerond 5 jaar, in Frankrijk en Duitsland in loondienst werkzaam is geweest en daardoor gedurende deze perioden verzekerd is geweest krachtens de Franse en Duitse sociale zekerheidswetgeving. Verweerder heeft gewezen op EG-Verordening 3/58 en 1408/71, waarin -onder meer- is bepaald dat op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing is, zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont. Voorts heeft verweerder overwogen dat gelet op genoemde EG-Verordening de Duitse sociale verzekeringswetgeving ook op eiser van toepassing is gebleven gedurende de periode dat hij in het tijdvak van 2 augustus 1971 tot 1 oktober 1973 tijdens de werkzaamheden in Nederland woonachtig was.
In beroep heeft eiser gesteld dat er onjuistheden en onvolkomenheden zijn geslopen in de opgave van zijn arbeidsverleden. Eiser stelt dat hij van 15 april 1966 tot en met 31 augustus 1968 in loondienst in Frankrijk heeft gewerkt en vervolgens van 1 september 1968 tot en 31 mei 1969 in loondienst in Duitsland. Daarna heeft eiser freelance advieswerkzaamheden verricht in diverse landen in de periode van 1 juni 1969 tot en met 11 februari 1970 en in de periode van 1 november 1971 tot en met 6 maart 1973. Eiser wil dat de hierboven genoemde derde en vierde werkperiode niet meegeteld worden voor de korting, omdat hij in die perioden niet in loondienst werkzaam was, er geen premies of andere afdrachten zijn gedaan volgens de sociale wetgeving en eiser geheel of hoofdzakelijk niet werkzaam was in de landen waar het bedrijf waarvoor hij werkte haar zetel had. Eiser stelt dat hij in die perioden in Nederland woonde.
In het verweerschrift heeft verweerder onder meer aangegeven dat voldoende aannemelijk is geworden dat eiser in de tijdvakken na 1 juni 1969 niet in loondienst werkzaam is geweest. Daarmee zijn de EG-Verordeningen 3/58 en 1408/71 niet op eiser van toepassing. Verweerder heeft aangegeven dat de opgelegde korting desondanks gehandhaafd kan blijven, omdat eiser in deze tijdvakken niet in Nederland woonde en daarmee niet beschouwd kon worden als Nederlands ingezetene.
Eiser heeft nog aangevoerd dat de opgegeven tijdvakken niet kloppen. Eiser heeft in dit verband gewezen op verschillen in de gegevens op grond van zijn persoonskaart en de gegevens uit het schakelregister. Verder blijft eiser bij zijn standpunt dat hij in bepaalde perioden in Nederland woonachtig was.
De rechtbank overweegt het volgende.
Allereerst kan worden vastgesteld dat verweerder de in het bestreden besluit neergelegde grondslag voor de opgelegde korting heeft gewijzigd. Blijkens het verweerschrift wordt de korting niet langer gebaseerd op de genoemde EG-Verordening, maar op het woonplaatscriterium uit de nationale wettelijke bepalingen. De motivering van verweerders standpunt dat eiser in de in geding zijnde perioden niet in Nederland woonachtig was, is pas in het verweerschrift gegeven. Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank de bestreden beslissing vernietigen omdat deze gebaseerd is op een onjuiste grondslag en een deugdelijke motivering ontbeert.
De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven en overweegt hiertoe het volgende.
Op grond van art. 7 AOW heeft iemand recht op een AOW-pensioen wanneer hij verzekerd is geweest voor de AOW en de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Het volledige pensioen is gebaseerd op een zogenaamde verzekeringsloopbaan van 50 jaren, gelegen tussen de 15e en de 65e verjaardag. Voor ieder jaar dat men niet verzekerd is geweest, moet ingevolge art. 13 AOW een korting worden toegepast van 2%.
Verzekerd ingevolge de AOW zijn onder meer de ingezetenen van Nederland (art. 6 AOW). Ingezetene is degene die in Nederland woont, terwijl de vraag waar iemand woont naar de omstandigheden wordt beoordeeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is er sprake van wonen in Nederland, indien er een band van duurzame aard bestaat tussen Nederland en de betrokkene. Bij die beoordeling dienen alle omstandigheden in aanmerking te worden genomen.
Verweerder heeft zijn standpunt dat eiser gedurende de in geding zijnde periode niet in Nederland woonachtig was gebaseerd op het door eiser ingevulde formulier ten aanzien van zijn arbeidsverleden en op de gegevens uit het zogenaamde schakelregister. Ter zitting is namens verweerder toegelicht dat dit schakelregister in het verleden werd bijgehouden door de Rijksinspectie op het bevolkingsregister te Den Haag en dat hierin alle uitschrijvingen uit Nederland, via meldingen door de gemeenten, werden bijgehouden. In het schakelregister werden de feitelijke vertrekdata gemeld. De persoonskaart, waarvan ook een exemplaar in het dossier aanwezig is en waarin op sommige plaatsen afwijkende vertrekdata uit Nederland zijn vermeld, betreft volgens verweerder de formele administratieve verwerking van de vertrekgegevens door de gemeenten. Gelet hierop kunnen er verschillen bestaan tussen de gegevens in het schakelregister en de gegevens op de persoonskaart.
Voor wat betreft de periode van 1 april 1966 tot en met 31 mei 1969 heeft de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan verweerders vaststelling dat eiser in deze periode niet in Nederland woonachtig was. Niet in geschil is dat eiser in bedoelde periode eerst in Frankrijk en vervolgens in Duitsland in loondienst werkzaam was en voorts heeft eiser niet betwist dat hij in deze periode ook in het buitenland (als laatste in deze periode in Duitsland) woonachtig was. De gegevens uit het schakelregister en de persoonskaart geven ook geen aanleiding voor een ander oordeel.
Naar het oordeel van de rechtbank is voorts voldoende komen vast te staan dat eiser van 1 juni 1969 tot en met 11 februari 1970 freelance-advieswerkzaamheden voor een Franse onderneming verrichtte. De werkzaamheden werden niet in Frankrijk, maar in andere Europese landen verricht. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat eiser in deze periode niet in Nederland, maar in Duitsland woonachtig was. De rechtbank overweegt dat verweerder niet slechts heeft gekeken naar het dienstverband, maar tevens heeft gelet op eisers eerste eigen opgave op het arbeidsverledenformulier ten aanzien van zijn woonplaats tijdens de uitoefening van de werkzaamheden en op de gegevens uit zowel het schakel- als het persoonsregister. Verder merkt de rechtbank op dat uit beide registers kan worden afgeleid dat eiser na 31 mei 1969 in Duitsland is blijven wonen en dat hij gedurende ongeveer 1 maand, in juli 1969, in Nederland verbleef. Gelet op het feit dat het hier ging om een korte periode tussen twee dienstverbanden in, kan naar het oordeel van de rechtbank voor die periode niet gesproken worden van (een herstel van) een band van duurzame aard met Nederland. Ten aanzien van de datum waarop eiser zich na dit dienstverband opnieuw duurzaam in Nederland heeft gevestigd, is verweerder uitgegaan van de gegevens uit het schakelregister. Volgens dit register is eiser op 1 februari 1970 (weer) in Nederland gaan wonen. De rechtbank acht het niet onaanvaardbaar dat verweerder is uitgegaan van de meest feitelijke gegevens, zoals die in het schakelregister vermeld staan. Bovendien kan nog opgemerkt worden dat de persoonskaart als datum van vestiging in Nederland de voor eiser in dit kader minder gunstige datum 11 februari 1970 aangaf.
Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook ten aanzien van de periode van 2 november 1971 tot en met 5 maart 1973 voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser niet woonachtig was in Nederland. Eiser heeft weliswaar bij de eerste opgave van zijn arbeidsverleden aangegeven dat hij in deze periode in Nederland is blijven wonen, maar dit standpunt van eiser strookt niet met de gegevens uit het schakelregister, waaruit blijkt dat eiser, met onderbreking van ongeveer één maand in april 1972, in deze periode woonachtig was in Duitsland. Bij gebreke van andere gegevens heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank van de gegevens uit het schakelregister uit kunnen gaan. Ten aanzien van de ene maand waarin eiser in Nederland verbleef overweegt de rechtbank dat gezien de korte periode niet kan worden gesproken van (een herstel van) een band van duurzame aard met Nederland. De rechtbank heeft geconstateerd dat er voor wat betreft de datum van vestiging in Duitsland een verschil bestaat tussen de gegevens op eisers persoonskaart en de gegevens uit het schakelregister. De persoonskaart geeft als "verhuisdatum" naar Duitsland 10 januari 1972 aan in plaats van de datum 2 november 1971 van het schakelregister. Zoals hiervoor al is overwogen acht de rechtbank het niet onaanvaardbaar dat verweerder is uitgegaan van de meest feitelijke gegevens.
De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft besloten tot de bestreden korting van 10% op eisers AOW-uitkering wegens (afgerond) 5 niet-verzekerde jaren. Er bestaat daarom aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 6 juli 2005 met toepassing van art. 8:72 lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geheel in stand te laten.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:74 lid 1 Awb dient de SVB het door eiser gestorte griffierecht van € 37,= te vergoeden.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling omdat van voor vergoeding in aanmerking komende kosten aan de zijde van eiser niet is gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de bestreden beslissing van 6 juli 2005;
-bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
-bepaalt dat de SVB het betaalde griffierecht van € 37,= aan eiser vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.S van der Kuijl, rechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2006, in tegenwoordigheid van mr. P.R.M. Poiesz als griffier.
w.g. P.R.M. Poiesz
w.g. M.S van der Kuijl
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.