ECLI:NL:RBLEE:2006:AX9651

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
22 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/70
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.H.A. Fransen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen; bijtelling privé-gebruik auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 22 juni 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 1999. Eiseres had een navorderingsaanslag ontvangen, waarbij een bijtelling wegens privé-gebruik van een auto was opgenomen, evenals een boete. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur ten onrechte een bijtelling had toegepast, omdat niet was aangetoond dat de auto aan eiseres ter beschikking was gesteld. Eiseres had in haar aangifte voor het jaar 1999 niets aangegeven over het privé-gebruik van de auto, en de inspecteur had geen sluitende bewijsvoering geleverd dat de auto daadwerkelijk ter beschikking was gesteld. De rechtbank concludeerde dat de bijtelling van ƒ 11.150,-- wegens privé-gebruik van de auto moest vervallen, en dat de navorderingsaanslag moest worden verminderd tot een belastbaar inkomen van ƒ 83.730,--. De opgelegde boete werd eveneens vernietigd. De rechtbank veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 644,--, en gelastte de terugbetaling van het griffierecht van € 37,--. Deze uitspraak biedt inzicht in de bewijsvoering die vereist is voor het opleggen van bijtelling bij privé-gebruik van een auto en de verantwoordelijkheden van de belastingplichtige en de belastingdienst.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/70
Uitspraakdatum: 22 juni 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst[te P], verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiseres voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 91.540,--. Gelijktijdig met deze navorderingsaanslag heeft verweerder aan eiseres bij beschikking een boete opgelegd ten bedrage van ƒ 3.452,--.
1.2 Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 21 november 2005 de navorderingsaanslag alsmede de boete gehandhaafd.
1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 2 januari 2006, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.
1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5 Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
1.6 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2006 te Leeuwarden. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde [A]. Namens verweerder is verschenen [B].
1.7 Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan eiseres.
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Eiseres was het gehele jaar 1999 in loondienst werkzaam bij [C] (hierna: [C]), waarvan [D] directeur/enig aandeelhouder was. [C] was actief op het gebied van financiële dienstverlening. Bij [C] waren consultants werkzaam in de buitendienst. Naast deze consultants waren 10 à 15 medewerkers in de binnendienst werkzaam. Eisers gaf als officemanager aan deze medewerkers leiding. Sporadisch verrichtte eiseres externe werkzaamheden. Zowel voor de consultants als voor de medewerkers in de binnendienst was het verplicht om te beschikken over het diploma Assurantie B. Derhalve heeft eiseres de hiervoor benodigde cursus gevolgd.
2.2 Eiseres woonde in het jaar 1999 samen met haar partner [D], voornoemd, op een afstand van nog geen 600 meter van het bedrijfspand, alwaar zij werkzaam waren. Halverwege het jaar 2000 is de relatie met [D] beëindigd.
2.3 In de administratie van [C] werd op een lijst bijgehouden aan welke werknemers een personenauto ter beschikking werd gesteld. Deze lijst bestond uit een kolom met het merk en type van de auto, een kolom waarin achter elke auto werd aangegeven wie de bestuurder was en tot slot een kolom met de kentekens van de bij de bestuurder behorende auto. Tevens werd in de loonadministratie een code opgenomen voor elke werknemer aan wie een auto ter beschikking werd gesteld. Op de desbetreffende jaaropgaven werd deze code afgedrukt onder de rubriek speciale aanduiding. Vermeld werd dan: "01 auto aan de werknemer ter beschikking gesteld".
2.4 Op de onder punt 2.3 bedoelde wijze was in de loonadministratie van [C] voor het jaar 1998 aangegeven dat aan eiseres een personenauto van het merk Audi A3 en met het kenteken [AA-BB-00] (: de auto) ter beschikking was gesteld. Ter zake van het (forfaitaire) privé-gebruik van deze auto had eiseres niets in haar aangifte IB/PVV aangegeven.
2.5 Bij de aanslagregeling voor het jaar 1998 heeft verweerder naar aanleiding van het hiervoor onder punt 2.4 vermelde contact gehad met [D]. Laatstgenoemde heeft daarbij verklaard dat het in de bedoeling lag om de auto aan te houden voor algemeen zakelijk gebruik. Er bleek ten aanzien van de auto geen sluitende kilometeradministratie te zijn bijgehouden. Wel werd een achteraf opgemaakte specificatie van de met de auto gereden kilometers overgelegd. [D] heeft verklaard dat vanaf maart 1999 een rittenadministratie werd bijgehouden.
2.6 Verweerder heeft naar aanleiding van het onder de punten 2.4 en 2.5 vermelde een bijtelling wegens privé-gebruik van de auto in de aanslag IB/PVV voor het jaar 1998 begrepen. De behandelend ambtenaar heeft hierbij - naar volgt uit zijn brief van 28 september 1999 - met [D] afgesproken dat, omdat het in de bedoeling lag om de auto voor algemeen zakelijk gebruik aan te houden en er vanaf maart 1999 een rittenadministratie werd bijgehouden, voor het jaar 1999 de bijtelling achterwege kan blijven, waarbij [D] diende te zorgen voor verwijdering van de vermelding "auto werkgever" uit de loonadministratie.
2.7 Bij [C] werd nadien een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Bij dit onderzoek werden ook [D] en eiseres betrokken. [D] werd uiteindelijk in rechte veroordeeld in verband met het duperen van relaties op financieel gebied.
2.8 Ter zake van het gebruik van de auto is voor het jaar 1999 - anders dan [D] heeft verklaard - geen kilometeradministratie bijgehouden.
2.9 De auto werd eind oktober 1999 ingeruild.
2.10 Vanaf 14 augustus 2000 tot november 2000 is aan eiseres door [C] een Audi A3 Tdi met het kenteken [00-AA-BB] ter beschikking gesteld.
2.1 Eiseres heeft ter zake van het privé-gebruik van de auto in haar aangifte IB/PVV voor het jaar 1999 niets aangegeven. Met dagtekening 13 juli 2000 heeft verweerder aan haar voor het jaar 1999 een aanslag IB/PVV opgelegd - conform de door haar ingediende aangifte- naar een belastbaar inkomen van € 77.730,--.
2.12 Bij brief van 21 januari 2002 heeft verweerder aan eiseres te kennen gegeven dat hij voornemens is aan haar voor het jaar 1999 een navorderingsaanslag op te leggen, omdat volgens verweerder - hetgeen hij heeft afgeleid uit de wagenparkoverzichten van [C] - aan eiseres voor het jaar 1999 de auto ter beschikking stond en eiseres ter zake van het privé-gebruik van de auto niets in haar aangifte had opgenomen, zodat derhalve de aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Verweerder heeft hierbij tevens aan eiseres aangekondigd dat hij voornemens is om aan haar een boete op te leggen.
2.13 Na een briefwisseling tussen verweerder en (de gemachtigde van) eiseres, heeft verweerder - mede gezien de omstandigheid dat ter zake van de auto voor het jaar 1999 geen kilometeradministratie is bijgehouden - de aan eiseres aangekondigde navorderingsaanslag voor het jaar 1999 opgelegd. Hierbij heeft hij wegens privé-gebruik van de auto een (forfaitair) bedrag van ƒ 13.810,-- bij het bij de aanslag vastgestelde belastbaar inkomen geteld. Tevens heeft verweerder hierbij aan eiser een boete opgelegd van 50 percent, ofwel
ƒ 3.452,--.
2.14 Op het bezwaar van eiseres heeft verweerder bij de bestreden uitspraak de bijtelling alsnog naar tijdsgelang vastgesteld wegens de verkoop van de auto eind oktober 1999. Aldus heeft verweerder de bijtelling ter zake van het privé-gebruik verminderd tot een bedrag van
ƒ 11.150,--. Omdat verweerder bleek dat eiseres in haar aangifte ten onrechte een bedrag van ƒ 6.000,-- als premies voor een lijfrente op haar onzuivere inkomen in mindering had gebracht, is hij tot de conclusie gekomen dat het bij de aanslag vastgestelde belastbare inkomen tevens had moeten worden verhoogd met een bedrag van ƒ 6.000,--, zodat de navorderingsaanslag eigenlijk had moeten worden opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 94.880,--. Derhalve heeft hij geen reden gezien om de navorderingsaanslag, die is opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 91.540,--, te verminderen. Evenmin heeft verweerder bij de bestreden uitspraak aanleiding gezien de opgelegde boete te verlagen.
Geschil
3.1 In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder bij de onderhavige navorderingsaanslag terecht een bijtelling van ƒ 11.150,-- wegens privé-gebruik van de auto in aanmerking heeft genomen.
3.2 Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend. Zij bestrijdt dat aan haar voor het jaar 1999 de auto ter beschikking is gesteld. Zij heeft er onder meer op gewezen dat volgens de hiervoor onder punt 2.6 bedoelde afspraak met verweerder voor het jaar 1999 geen bijtelling zou plaatsvinden en dat overeenkomstig deze afspraak het overzicht van het wagenpark is gewijzigd.
3.3 Verweerder heeft primair gesteld dat hem uit de administratie van [C] is gebleken dat aan eiseres voor het jaar 1999 gedurende 10 maanden de auto ter beschikking is gesteld. Nu eiseres niet heeft aangetoond dat zij de auto in het jaar 1999 voor minder dan 1.000 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt, is bij de navorderingsaanslag terecht een bijtelling wegens privé-gebruik in aanmerking genomen. De opgelegde vergrijpboete dient volgens verweerder in verband met deze bij de bestreden uitspraak lager vastgestelde bijtelling te worden verminderd met een bedrag van ƒ 665,--. In verband met undue delay dient te boete verder te worden verlaagd met 10%, ofwel een bedrag van ƒ 279,--. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat - indien de bijtelling wegens privé-gebruik van de auto dient te vervallen - het belastbaar inkomen in verband met de bij de aanslag ten onrechte in aanmerking genomen premies voor een lijfrente dient te worden vastgesteld op een bedrag van ƒ 83.730,--. De boete kan volgens verweerder alsdan vervallen.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
4.1 Ingevolge artikel 42, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (: de Wet) wordt, ingeval aan een belastingplichtige in verband met het verrichten van arbeid een personenauto ter beschikking is gesteld, tot de inkomsten uit arbeid gerekend ten minste het bedrag waarmee twintig percent van de catalogusprijs - met inbegrip van de omzetbelasting en vermeerderd met de belasting van personenauto's en motorrijwielen - van de auto de vergoeding welke de belastingplichtige ter zake van het gebruik, anders dan ten behoeve van het verrichten van arbeid, verschuldigd is, te boven gaat.
4.2 Ingevolge het vijfde lid, van artikel 42, van de Wet is het derde lid van dit artikel niet van toepassing indien blijkt dat de auto op jaarbasis voor minder dan 1.000 kilometer voor privé-doeleinden wordt gebruikt.
4.3 Naar het oordeel van de rechtbank rust in de eerste plaats op verweerder - bij betwisting - de last aannemelijk te maken dat aan eiseres voor het jaar 1999 de auto ter beschikking is gesteld door [C]. Indien verweerder in deze bewijslast slaagt, is het naar het oordeel van de rechtbank vervolgens aan eiseres om - ter voorkoming van een bijtelling wegens privé-gebruik van de auto - te laten blijken (waarmee wordt bedoeld: overtuigend aan te tonen) dat zij de auto in het jaar 1999 voor minder dan 1.000 kilometer voor privé-doeleinden heeft gebruikt.
4.4 Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat de auto voor het jaar 1999 aan eiseres ter beschikking is gesteld, gewezen op de als bijlage 3, pagina's 13 en 15 tot en met 17, bij het verweerschrift gevoegde overzichten uit de administratie van [C]. Pagina 13 betreft een ongedateerd overzicht van het wagenpark van [C]. In dit overzicht staat eiseres als bestuurder van de auto genoemd. De pagina's 15 en 16 betreffen autolijsten per 9 november 2000 en per 15 november 2000. Volgens deze lijsten heeft eiseres de beschikking over een Audi A3 Tdi met het kenteken [00-AA-BB]. Pagina 17 betreft een ongedateerd personeelsoverzicht, waaruit volgt dat aan eiseres een auto, een mobiel(e telefoon) en een tankpas ter beschikking is gesteld.
4.5 Eiseres heeft ter bestrijding van het standpunt van verweerder dat aan haar voor het jaar 1999 de auto ter beschikking is gesteld onder meer gewezen op het door haar overgelegde "Overzicht wagenpark [C] 1999". In dit overzicht staat achter de auto als bestuurder aangegeven "Diverse". Verder staat in dit overzicht achter de auto Volkswagen Passat 1.9 TDI met het kenteken [AA-CC-00] als bestuurder vermeld "Leenauto/diverse", terwijl op het overzicht op bijlage 3, pagina 13, bij het verweerschrift alleen staat vermeld "Leenauto". Eiseres heeft ter toelichting op het door haar verstrekte overzicht van het wagenpark voor het jaar 1999 verklaard dat de wijzigingen in dit overzicht ten opzichte van het door verweerder in het geding gebrachte ongedateerde overzicht verband houden met de hiervoor onder punt 2.6 bedoelde afspraak met verweerder. Verder heeft eiseres verklaard dat de auto in het jaar 1999 in gebruik was als algemene bedrijfsauto, waarvan iedere medewerker gebruik kon maken. De auto stond gestald op het parkeerterrein van [C] en de sleutels van de auto waren opgeborgen in een apart sleutelkastje. De auto deed volgens eiseres onder meer dienst als reserveauto voor de consultants. Indien de auto niet werd gebruikt door de consultants, kon eiseres zakelijk gebruik maken van de auto. Eiseres heeft verder verklaard dat zij privé geen auto nodig had, omdat zij nabij het bedrijfspand woonde en zij voor privé-doeleinden gebruik kon maken van de auto van haar partner. Evenmin was het zakelijk gezien vereist dat haar (permanent) een auto ter beschikking stond, omdat zij in het jaar 1999 haar werkzaamheden voor [C] vooral in het bedrijfspand te [Q] verrichtte. Na de verbreking van haar relatie en mede in verband met haar werkzaamheden voor [C] had zij in het jaar 2000 wel een auto nodig. Derhalve is haar in het jaar 2000 de onder punt 2.10 bedoelde auto door [C] ter beschikking gesteld.
4.6 Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder - tegenover de gemotiveerde betwisting van eiseres zoals hiervoor weergegeven onder punt 4.5 - niet geslaagd in de op hem rustende bewijslast als bedoeld onder punt 4.3. Het door eiseres in het geding gebrachte "Overzicht wagenpark [C] 1999" en de door haar daarop gegeven toelichting, geven de rechtbank namelijk aanleiding om voor wat betreft het jaar 1999 aan de waarde van het door verweerder als bijlage 3, pagina 13, bij het verweerschrift gevoegde ongedateerde overzicht te twijfelen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat dit door verweerder in het geding gebrachte overzicht ter zijde dient te worden geschoven. De rechtbank wijst verweerder er hierbij op dat, voorzover hij heeft bedoeld te stellen dat het door eiseres verstrekte overzicht van het wagenpark voor het jaar 1999 bewust onjuist zou zijn opgemaakt, hij de rechtbank hiervoor geen, althans onvoldoende, aanwijzingen heeft gegeven. De rechtbank kent evenmin gewicht toe aan de door verweerder overgelegde op 9 en 15 november 2000 gedateerde autolijsten (bijlage 3, pagina's 15 en 16, bij het verweerschrift), omdat deze lijsten niet zien op het jaar 1999 en bovendien betrekking hebben op een andere auto. Overigens is de rechtbank van oordeel dat op grond van de omstandigheid dat aan eiseres de op deze lijsten genoemde auto voor het jaar 2000 ter beschikking is gesteld, gelet op de door eiseres hiervoor gegeven aanvaardbare verklaring, er niet zonder meer vanuit kan worden gegaan dat aan haar voor het jaar 1999 eveneens een auto ter beschikking moet zijn gesteld. De rechtbank is verder van oordeel dat het door verweerder als bijlage 3, pagina 17, bij het verweerschrift gevoegde personeelsoverzicht ook niet kan bijdragen aan het door verweerder te leveren bewijs, omdat niet duidelijk is geworden op welk jaar dit overzicht betrekking heeft. Dat - zoals verweerder - heeft gesteld, ten aanzien van de auto voor het jaar 1999 geen kilometeradministratie is bijgehouden, kan niet leiden tot het oordeel dat de auto voor dat jaar aan eiseres ter beschikking is gesteld. De omstandigheid dat eiseres de cursus Assurantie B heeft gevolgd, brengt de rechtbank - gezien de onder punt 2.1 vermelde feiten - evenmin tot dit oordeel. Ook overigens heeft verweerder geen feiten en omstandigheden gesteld en aannemelijk gemaakt op grond waarvan de rechtbank hem zou kunnen laten slagen in zijn bewijslast.
4.7 Reeds nu verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat aan eiseres voor het jaar 1999 de auto ter beschikking is gesteld door [C], is de rechtbank - gelet op het hiervoor onder punt 4.1 overwogene - van oordeel dat verweerder ten onrechte een bijtelling van
ƒ 11.150,-- wegens privé-gebruik van de auto in aanmerking heeft genomen. Dit brengt mee dat deze bijtelling dient te vervallen. Nu eiseres het subsidiaire standpunt van verweerder, zoals hiervoor weergegeven onder punt 3.3, niet heeft bestreden en de rechtbank dit standpunt niet onjuist voorkomt, zal de rechtbank het belastbare inkomen aldus verminderden tot een bedrag van ƒ 83.730,--. Daarnaast zal de rechtbank de opgelegde boete van ƒ 3.452,-- vernietigen.
4.8 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep van eiseres doel treft.
Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag tot een navorderingsaanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 83.730,-- (€ 37.995,--);
- vernietigt de boetebeschikking;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 644,--, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiseres te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 37,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 22 juni 2006 door mr. H.H.A. Fransen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.