ECLI:NL:RBLEE:2006:AX9649

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05/1633
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belangenafweging bij geheimhouding op basis van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak heeft eiser, wonende te [B], beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Financiën, waarbij zijn verzoek om openbaarmaking van bepaalde documenten op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) was afgewezen. De rechtbank heeft op 23 juni 2006 uitspraak gedaan in deze zaak, geregistreerd onder nummer 05/1633. Eiser had op 9 november 2004 verzocht om openbaarmaking van stukken die betrekking hebben op een onderzoek naar internationale verzoeken tot gegevensuitwisseling. De staatssecretaris had dit verzoek afgewezen, met als argument dat de openbaarmaking van de documenten in strijd zou zijn met de belangen van inspectie, controle en toezicht, zoals bedoeld in artikel 10 lid 2 aanhef en onder d Wob.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op 12 juni 2006, waarbij eiser niet aanwezig was, maar de staatssecretaris vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die verwees naar een eerdere uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, in overweging genomen. Eiser betoogde dat de afwijzing van zijn verzoek onvoldoende gemotiveerd was en dat er geen gewichtige redenen waren voor geheimhouding.

Na beoordeling van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen, heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende had aangetoond dat openbaarmaking van de documenten zou leiden tot schade aan de belangen van inspectie en controle. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van eiser. Tevens is bepaald dat de Staat het griffierecht van € 138,- aan eiser dient te vergoeden en dat de staatssecretaris in de proceskosten van eiser wordt veroordeeld tot een bedrag van € 322,-. De uitspraak is gedaan door mr. J. van Bruggen, rechter, en mr. M.A. Jansen als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 05/1633
Inzake het geding tussen
[A], wonende te [B], eiser,
gemachtigde: L.H.E. Møller, advocaat-belastingkundige bij AKD Prinsen Van Wijmen,
en
de staatssecretaris van Financiën, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Rutten, werkzaam bij verweerders ministerie.
Procesverloop
Bij brief van 5 augustus 2005 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Verweerder heeft de op het beroep betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden, waarbij hij verzocht heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat alleen de rechtbank zal mogen kennisnemen van de achterliggende stukken van het individuele ambtsbericht. Nadat een andere kamer van de rechtbank het verzoek van verweerder heeft toegewezen, is namens eiser toestemming verleend om mede op grond van de stukken waarvan geheimhouding is verzocht, uitspraak te doen.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 12 juni 2006. Eiser is niet verschenen. Verweerder is bij bovengenoemde gemachtigde verschenen.
Motivering
Eiser heeft op 9 november 2004 verzocht om openbaarmaking van de stukken die betrekking hebben op het onderzoek zoals door verweerder aangekondigd in het persbericht van 7 oktober 2004. Dit onderzoek richtte zich onder meer op het draaiboek Internationale verzoeken tot gegevensuitwisseling, de resultaten van dergelijke verzoeken en de ingewonnen informatie op basis van art. 53 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
Bij besluit van 6 december 2004 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Eiser heeft bij brief van 9 december 2004 bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hangende deze bezwaarprocedure heeft verweerder het draaiboek gedeeltelijk openbaar gemaakt en bij besluit van 5 augustus 2005 heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat art. 10 lid 2 aanhef en onder d Wob zich verzet tegen volledige openbaarmaking van het draaiboek. De in de niet openbare gedeelten zijn veelal controlestrategieën beschreven en verweerder stelt, nu het onderzoek nog loopt, een groter belang te hebben bij niet-openbaarmaking dan het openbaar belang bij openbaarmaking.
Eiser verwijst in eerste plaats naar de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 september 2005 (00/00345), waarin in volgens eiser vergelijkbaar geval is overwogen dat openbaarmaking is aangewezen. Voorts heeft eiser per weggelaten gedeelte van het draaiboek aangegeven waarom dit besluit volgens zijn mening ontoereikend is gemotiveerd.
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Art. 10 lid 2 aanhef en onder d Wob bepaalt dat het verstrekken van informatie ingevolge deze wet inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen.
Art. 8:29 lid 1 Awb bepaalt dat partijen die verplicht zijn inlichtingen te geven dan wel stukken over te leggen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken kunnen weigeren of de rechtbank mededelen dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken. Het tweede lid bepaalt dat gewichtige redenen voor een bestuursorgaan in ieder geval niet aanwezig zijn, voor zover ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur de verplichting zou bestaan een verzoek om informatie, vervat in de over te leggen stukken, in te willigen.
Art. 8:29 Awb bevat de geheimhoudingsregeling voor inlichtingen en stukken tijdens de bestuursrechtelijke procedure. Uit art. 8:29 lid 2 Awb volgt dat de criteria van de Wob als ondergrens geldt voor de beoordeling van een beroep op geheimhouding als bedoeld in art. 8:29 Awb. Indien op grond van de Wob een verzoek om openbaarmaking zou kunnen worden afgewezen, dient in het kader van een beroep op geheimhouding op grond van art. 8:29 Awb nog een afzonderlijke toets plaats te vinden naar de gewichtige redenen als bedoeld in art. 8:29 lid 1 Awb.
Eiser heeft in eerst plaats verwezen naar de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 september 2005 (LJN AU3687). De overwegingen in deze uitspraak ten aanzien van de onleesbaar gemaakte passages van het betreffende draaiboek hebben echter betrekking op de vraag in hoeverre geheimhouding van deze passages op grond van art. 8:29 Awb gerechtvaardigd was en bevatten derhalve geen oordeel over de vraag in hoeverre deze passages op grond van de Wob openbaar dienen te worden gemaakt.
Vooropgesteld wordt dat het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering dient. Het komt iedere burger in gelijke mate toe. Daarom kan ten aanzien van de openbaarheid geen onderscheid worden gemaakt naar gelang de persoon of de oogmerken van de verzoeker. Bij de te verrichten belangenafweging worden dan ook betrokken het algemene of publieke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie en de door de (relatieve) weigeringsgronden te beschermen belangen, maar niet het specifieke belang van de verzoeker. De vraag of een ander dan het openbaarheidsbelang zich voordoet, dient door de rechter integraal te worden beoordeeld. De rechterlijke toetsing van het bestuurlijk oordeel over de vraag of het openbaarheidsbelang meer of minder zwaar weegt dan de andere in de Wob genoemde belangen, wijkt echter niet af van de (redelijkheids)toetsing overeenkomstig het tweede lid van artikel 3:4 van de Awb. Bij die toetsing dient het uitgangspunt van de Wob - openbaarheid is regel - zwaar te wegen.
Na met toepassing van art. 8:29 lid 5 Awb te hebben kennis te hebben genomen van de niet openbaar gemaakte passages, is de rechtbank van oordeel dat niet ten aanzien van alle passages gesteld kan worden dat de openbaarmaking ertoe zou kunnen leiden dat belastingplichtigen hun gedrag daarop zouden kunnen afstemmen en derhalve in het belang van inspectie, controle en toezicht kader geheim dienen te blijven. Daarbij overweegt de rechtbank dat in een enkel geval informatie geheim wordt gehouden, terwijl deze informatie elders in het handboek wel openbaar is gemaakt. Voorts heeft de rechtbank geconstateerd dat in enkele geheim gehouden passages informatie bevat die door verweerder op andere wijze wel openbaar is gemaakt. Tevens neemt de rechtbank in aanmerking dat de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft verklaard dat het door verloop van tijd mogelijk is dat niet ten aanzien van alle geheim gehouden passages geheimhouding langer noodzakelijk is.
Gelet op bovenstaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond dient te worden verklaard en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder zal opnieuw op het bezwaarschrift van eiser dienen te beslissen en per geheim gehouden passage te heroverwegen of de geheimhouding dient te worden gehandhaafd.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in art. 8:74 lid 1 Awb dient de Staat het door eiser gestorte griffierecht van ?€ 138,= te vergoeden.
Op grond van art. 8:75 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van eiser € 322,= ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,=). De rechtbank wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de Staat het betaalde griffierecht van € 138,= aan eiser vergoedt;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 322,=, aan eiser te vergoeden door de Staat.
Aldus gegeven door mr. J. van Bruggen, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2006, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Jansen als griffier.
w.g. M.A. Jansen
w.g. J. van Bruggen
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.