ECLI:NL:RBLEE:2006:AX9427

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
196695 \ CV EXPL 06-3161
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • G.H. Varekamp-Vos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonvordering werknemer na beëindiging arbeidsovereenkomst en ontbindingsprocedure

In deze zaak heeft eiser, een werknemer van Friesch Dagblad B.V., een kort geding aangespannen om betaling van zijn salaris over de periode van 23 maart tot 1 juni 2006. Eiser was sinds 14 juni 1999 in dienst bij Friesch Dagblad en was volledig arbeidsongeschikt geraakt. Na een ontbindingsprocedure, waarin de arbeidsovereenkomst op 1 maart 2006 werd ontbonden, heeft eiser zijn werkzaamheden niet hervat. Friesch Dagblad heeft het ontbindingsverzoek op 17 februari 2006 ingetrokken en geprobeerd het vertrouwen te herstellen, maar eiser weigerde om weer aan het werk te gaan. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser geen recht heeft op loon voor de periode waarin hij niet heeft gewerkt, omdat de oorzaak van het niet verrichten van arbeid in redelijkheid voor zijn eigen rekening komt. De rechter heeft vastgesteld dat Friesch Dagblad wel degelijk pogingen heeft ondernomen om het vertrouwen te herstellen, maar dat eiser hier niet op inging. De vorderingen van eiser zijn afgewezen en hij is veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 196695 \ CV EXPL 06-3161
vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv d.d. 27 juni 2006
inzake
[eiser],
hierna te noemen: [eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. L.H. Haarsma,
tegen
de besloten vennootschap
Friesch Dagblad B.V.,
hierna te noemen: Friesch Dagblad,
gevestigd te Leeuwarden,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S.K. Lang.
Procesverloop
1.1. [eiser] heeft Friesch Dagblad in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 13 juni 2006.
1.2. [eiser] heeft toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd om Friesch Dagblad te veroordelen tot betaling van:
a. het salaris over de maanden maart en april 2006 ten bedrage van in totaal € 7.070,86 bruto, onder verstrekking van een deugdelijke bruto/netto specificatie, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 662,52, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag volgend op de dag dat het salaris normaliter voor de maanden maart en april 2006 wordt overgemaakt, zijnde de laatste dag van de betreffende maand, tot aan de dag der algehele voldoening;
b. de wettelijke verhoging ad 50% ex artikel 7:625 BW over het salaris van de maanden maart en april 2006;
c. het salaris tot het moment dat de arbeidsovereenkomst eindigt, zijnde 1 juni 2006;
d. de kosten van het geding.
1.3. Ter terechtzitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, waarbij hun gemachtigden gebruik hebben gemaakt van pleitnotities, en waarbij Friesch Dagblad heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], onder veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. Van het verhandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt door de griffier.
1.4. Vervolgens is het vonnis bepaald op heden. De inhoud van de gedingstukken moet als hier ingelast worden beschouwd.
Motivering
De vaststaande feiten
2. In dit kort geding zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1. [eiser], geboren op [geboortedatum], is met ingang van 14 juni 1999 in dienst getreden bij Friesch Dagblad, laatstelijk in de functie van senior vertegenwoordiger (advertentie-acquisiteur), tegen een bruto maandsalaris van € 3.535,43, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag.
2.2. [eiser] is met ingang van omstreeks 3 januari 2005 volledig arbeidsongeschikt geraakt. Tussen 1 april 2005 en 1 juni 2005 is [eiser] gedeeltelijk arbeidsongeschikt geweest. Gedurende de maand augustus 2005 heeft [eiser] vakantie gehad. Van 1 oktober 2005 tot 14 november 2005 is [eiser] wederom arbeidsongeschikt geweest. Na 14 november 2005 heeft [eiser] niet meer voor Friesch Dagblad gewerkt. Op 22 november 2005 is [eiser] door Friesch Dagblad op non-actief gesteld.
2.3. In december 2005 heeft Friesch Dagblad een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser] ingediend bij de kantonrechter. [eiser] heeft in de ontbindingsprocedure verweer gevoerd, en in dat verband onder meer gesteld dat er geen grond bestond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Bij beschikking van 3 februari 2006 heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbonden met ingang van 1 maart 2006, zulks op grond van een verandering in de omstandigheden, hierin bestaande dat er geen voldoende vertrouwensbasis meer aanwezig is om de arbeidsverhouding tussen partijen vruchtbaar te kunnen voortzetten. In het kader van de ontbinding is aan [eiser] een ontbindingsvergoeding toegekend van € 73.310,67 bruto. In zijn beschikking heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat de ontstane situatie die leidt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst Friesch Dagblad zwaar aan te rekenen valt.
2.4. Friesch Dagblad heeft haar ontbindingsverzoek -overeenkomstig de haar daartoe gegeven mogelijkheid- op 17 februari 2006 ingetrokken. Vervolgens heeft zij [eiser] uitgenodigd voor een gesprek op 27 februari 2006, om te komen tot herstel van vertrouwen. [eiser] heeft geweigerd om op deze uitnodiging in te gaan.
2.5. Bij brief van 27 februari 2006 heeft Friesch Dagblad [eiser] het volgende bericht:
'Wij ontvingen van uw raadspersoon antwoord op onze uitnodiging om hedenmiddag om 12.00 uur onder andere werkafspraken te maken, waarbij het vertrouwen kan worden hersteld zodanig dat voor de toekomst een vruchtbare samenwerking ontstaat. Mevrouw Haarsma geeft aan dat u niet met ons wilt spreken. Wij betreuren dit ten zeerste. Door ons is de beslissing genomen dat het ontbindingsverzoek werd ingetrokken. Wij hebben ons de consequenties hiervan goed gerealiseerd. Wij zijn bereid om alles in het werk te stellen om het vertrouwen weer te herstellen, waardoor een goede samenwerking ontstaat. In dat kader is ook voorgesteld om een gesprek met elkaar aan te gaan.
De intentie van het gesprek was mede om werkafspraken te maken waarbij rekening wordt gehouden met uw gesteldheid.
(…)
Wij stellen voor dat u uw werkzaamheden in fases opbouwt.
(…)
Uw oorspronkelijke werkplek op het kantoor van de buitendienst zal voor u beschikbaar zijn. Tevens zullen uw collega's worden geïnformeerd over uw terugkeer. Wat aan de collega's wordt medegedeeld, zullen wij in overleg vaststellen.
Het is vanzelfsprekend dat beide partijen volledige inzet dienen te tonen om een succesvol verloop van voorgaande faseringen te bewerkstelligen. Ook is het van belang dat het vertrouwen wordt hersteld. Wij zijn daartoe zeker bereid.
Wij vertrouwen erop met voorgaande afspraken met een schone lei te kunnen beginnen en verwachten u woensdag 1 maart a.s. vanaf 8.30 uur op het kantoor van verkoopleider [x].'
2.6. [eiser] heeft op 1 maart 2006 telefonisch contact opgenomen met Friesch Dagblad en daarbij medegedeeld niet op het werk te zullen verschijnen. Bij brief van diezelfde dag heeft de gemachtigde van [eiser] aan Friesch Dagblad medegedeeld dat hervatting van de werkzaamheden een 'gepasseerd station' is omdat [eiser] geen enkel vertrouwen meer heeft dat een verdere vruchtbare samenwerking nog tot de mogelijkheden behoort.
2.7. Partijen hebben op 9 maart 2006 overleg gevoerd, waarbij is afgesproken dat [eiser] de op dat moment openstaande vakantiedagen zou opnemen. [eiser] had een saldo aan vakantiedagen tot en met 22 maart 2006. Nadien heeft [eiser] zich niet beschikbaar gesteld voor het verrichten van werkzaamheden voor Friesch Dagblad.
2.8. [eiser] heeft op 31 maart 2006 zelf een verzoek tot ontbinding van der partijen arbeidsovereenkomst ingediend. Na gevoerd verweer van de zijde van Friesch Dagblad heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst bij beschikking van 9 mei 2006 ontbonden per 1 juni 2006, onder toekenning van een ontbindingsvergoeding van bruto € 55.000,-. De vergoeding is lager uitgevallen dan in de eerdere ontbindingsprocedure, omdat [eiser] naar het oordeel van de kantonrechter ten onrechte niet was ingegaan op de voorstellen van Friesch Dagblad om te komen tot herstel van vertrouwen.
2.9. Friesch Dagblad heeft tot en met 22 maart 2006 het salaris van [eiser] betaald. Nadien heeft zij de salarisbetaling gestaakt vanwege het feit dat [eiser] geen werkzaamheden meer verrichtte.
Het standpunt van [eiser]
3. [eiser] maakt aanspraak op betaling van salaris c.a. over de periode 23 maart - 1 juni 2006. Het wettelijke uitgangspunt dat waar geen werkzaamheden zijn verricht er in beginsel geen loon verschuldigd is, gaat volgens [eiser] niet op, aangezien de reden dat hij aan Friesch Dagblad heeft aangegeven niet meer bereid te zijn tot het verrichten van werkzaamheden rechtstreeks voortvloeit uit de manier waarop Friesch Dagblad met hem is omgegaan. Friesch Dagblad heeft ernstig verwijtbaar gehandeld en heeft een verstoorde arbeidsrelatie gecreëerd. Indien Friesch Dagblad zich als goed werkgever jegens [eiser] had opgesteld, had [eiser] niet geweigerd om weer aan het werk te gaan. Dit alles maakt dat de oorzaak van het niet verrichten van de arbeid in redelijkheid voor rekening van Friesch Dagblad behoort te komen. Bovendien is in onderling overleg besloten om [eiser] zijn vakantiedagen te laten opnemen. Kennelijk had Friesch Dagblad niet zoveel belang bij een terugkeer van [eiser] op de werkvloer.
Het standpunt van Friesch Dagblad
4.1. Friesch Dagblad voert allereerst aan dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen. Reeds begin maart -na zijn weigering om de werkzaamheden bij Friesch Dagblad te hervatten- wist [eiser] al dat hij geen recht op loon had. Voorts heeft Friesch Dagblad recent de opgelegde ontbindingsvergoeding aan [eiser] uitbetaald, zodat laatstgenoemde in de komende (zomer)periode geen financiële problemen heeft.
4.2. Voorts voert Friesch Dagblad aan dat nu [eiser] in de periode waarover hij loonbetaling vordert niet gewerkt heeft hij geen recht op loonbetaling heeft. De oorzaak dat [eiser] zijn werkzaamheden niet heeft hervat, komt voor zijn eigen rekening en kan in redelijkheid niet voor rekening van Friesch Dagblad worden gebracht. Laatstgenoemde heeft alles in het werk gesteld om het geschonden vertrouwen te herstellen, maar [eiser] wilde hier niet aan meewerken.
De beoordeling van het geschil
5. Het spoedeisend belang bij de gevorderde loonbetaling wordt voldoende aanwezig geacht, nu [eiser] al ruim twee maanden geen loon meer heeft ontvangen. Hieraan doet niet af hetgeen Friesch Dagblad heeft aangevoerd omtrent de betaling van de ontbindingsvergoeding. Allereerst is daartoe van belang dat een ontbindingsvergoeding strekt als tegemoetkoming in het inkomensverlies dat een werknemer vanaf de datum van ontbinding lijdt. Dit neemt echter niet weg dat [eiser] voorafgaand aan de ontbindingsdatum een niet onaanzienlijk 'loongat' van ruim twee maanden heeft en daarop ziet nu juist de onderhavige procedure. Daarnaast heeft [eiser] onweersproken gesteld dat Friesch Dagblad de ontbindingsvergoeding tot op heden niet op een juiste wijze aan hem heeft uitbetaald.
6. Vast staat dat [eiser] gedurende de periode 23 maart - 1 juni 2006 geen werkzaamheden voor Friesch Dagblad heeft verricht. De vraag die in dit geding dient te worden beantwoord, is of hij desondanks over genoemde periode recht op loonbetaling heeft. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
7. Vooropgesteld wordt dat een werkgever, zo volgt uit artikel 7:627 BW, in beginsel geen loon verschuldigd is voor de tijd gedurende welke een werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht. Artikel 7:628 lid 1 BW maakt een uitzondering op dit uitgangspunt: de werknemer behoudt zijn recht op loon indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever behoort te komen. De loonvordering van [eiser] is op dit artikel gegrond. Voor het slagen van een loonvordering ex artikel 7:628 BW is echter noodzakelijk dat de werknemer bereid is geweest om de bedongen arbeid te verrichten. Deze bereidheid is er dat staat ook niet ter discussie, bij [eiser] niet geweest. Dit brengt evenwel nog niet dadelijk met zich dat de loonvordering van [eiser] dient te worden afgewezen. Ondanks dat bereidheid om de bedongen arbeid te verrichten als uitgangspunt heeft te gelden, is niet uitgesloten dat ondanks het ontbreken van deze bereidheid toch aanspraak op loon bestaat, en wel in het geval dat desondanks moet worden aangenomen dat de arbeid niet is verricht door een oorzaak die in redelijkheid voor rekening van de werkgever moet komen. Deze situatie doet zich naar het oordeel van de kantonrechter ten deze echter niet voor. Hoewel er begrip voor kan worden opgebracht dat [eiser] na het verwijtbare handelen van Friesch Dagblad gedurende zijn ziekteperiode en door de daaropvolgende ontbindingsprocedure niet al te veel vertrouwen meer had in zijn werkgever, heeft [eiser] door categorisch de uitnodigingen van Friesch Dagblad om tot herstel van het geschonden vertrouwen te komen af te wijzen, zoals ook reeds in de laatste ontbindingsprocedure is overwogen, onvoldoende onderkend dat Friesch Dagblad een welgemeende poging heeft ondernomen om het door haarzelf geschonden vertrouwen te herstellen. Gelet op de formulering van de brief van 27 februari 2006 was het Friesch Dagblad, anders dan [eiser] meent, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter wel degelijk ernst om weer tot een werkbare verhouding tussen partijen te komen. Van [eiser] had dan ook in redelijkheid mogen worden gevergd om op de uitnodiging van Friesch Dagblad om met elkaar in gesprek te komen in te gaan. Nu hij daartoe echter niet bereid is gebleken, dient de oorzaak dat er geen arbeid is verricht in redelijkheid voor zijn eigen rekening te komen. Dit betekent dat [eiser] over de periode 23 maart - 1 juni 2006 geen aanspraak op loon toekomt. Dat [eiser] niet bereid was om zijn werkzaamheden na de eerste ontbindingsprocedure te hervatten, wekt overigens enige bevreemding in het licht van zijn standpunt in die procedure. In de ontbindingsprocedure had [eiser] namelijk nog betoogd dat er geen grond was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
8. Waar [eiser] heeft aangevoerd dat uit het bereiken van overeenstemming over het opnemen van vakantiedagen moet worden afgeleid dat Friesch Dagblad geen belang had bij een terugkeer van hem op de werkvloer, volgt de kantonrechter hem daarin niet. De afspraak over het opnemen van vakantiedagen is pas gemaakt nadat [eiser] Friesch Dagblad had laten weten niet bereid te zijn om zijn werkzaamheden te hervatten en moet ook in dat licht worden bezien. Friesch Dagblad werd aldus geconfronteerd met een werknemer die weigerde in te gaan op haar aanbod om de werkzaamheden in onderling overleg te gaan hervatten. Onder die omstandigheden is het voorstelbaar dat een werkgever een werknemer zijn openstaande vakantiedagen laat opnemen. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat de werkgever geen belang heeft bij terugkeer van de werknemer.
9. Al het vorenstaande betekent dat de vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
10. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
wijst de vorderingen van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Friesch Dagblad begroot op € 500,00 wegens salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. G.H. Varekamp-Vos, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 119