Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 1 juni 2006
Parketnummer: 17/880018-06
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans gedetineerd in P.I. Overijssel Huis van Bewaring Zwolle, Zwolle.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 18 mei 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Klunder, advocaat te Leeuwarden.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank acht het onder 1. en 2. telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 24 oktober 2005, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden,
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in een aan het Ruiterskwartier, aldaar, gevestigde snackbar, te weten de Febo, immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk een spoor over de vloer in de Febo gemaakt van handdoeken en papieren zakjes en vervolgens opzettelijk die handdoeken en papieren zakjes besprenkeld met motorbenzine, en opzettelijk die zich op die handdoeken en papieren zakjes bevindende motorbenzine, in brand gestoken, ten gevolge waarvan die snackbar geheel is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor het interieur van die snackbar en voor zich in de directe nabijheid bevindende woningen/bedrijven en voor zich hierin bevindende goederen, en levensgevaar voor de zich in voornoemde snackbar en zich in de directe nabijheid van voornoemde snackbar gelegen woningen/bedrijven bevindende personen,
hij op 24 oktober 2005, te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een aan of bij het Ruiterskwartier gevestigd bedrijf (snackbar de Febo) heeft weggenomen 6500 euro, toebehorende aan [slachtoffer], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak, inklimming en een valse sleutel;
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. Medeplegen van opzettelijk brand stichten terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
2. Diefstal, door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, inklimming en valse sleutels.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en de briefrapportages;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het onder 1. en 2. telastegelegde tot een gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht.
- het pleidooi van de raadsvrouw.
Verdachte heeft samen met een mededader, en geholpen door een medeplichtige, ingebroken, vervolgens geld uit de Febo gestolen en tevens die Febo in brand gestoken, waardoor dit (bedrijfs)pand geheel is afgebrand. De Febo is een snackbar die midden in het centrum van Leeuwarden is gevestigd en omringd is door andere (winkel)panden, waarin ook mensen wonen. Door de brandstichting is concreet gevaar voor personen en goederen ontstaan. Dit geldt te meer doordat de brand is aangestoken in de voor de nachtrust bestemde uren.
De rechtbank weegt het navolgende uitdrukkelijk mee bij het bepalen van de soort en hoogte van de straf:
- het door verdachte genomen risico door de brandstichting was groot;
- de door verdachte toegebrachte financiële schade was groot;
- verdachte heeft een belangrijke rol gespeeld bij het minutieus voorbereiden van de strafbare feiten;
- verdachte heeft misbruik gemaakt van zijn positie als werknemer van de Febo. Hij werkte weliswaar bij het zusterbedrijf van dezelfde uitbater, de Febo in [plaats], maar hij heeft jarenlang bij de Febo in Leeuwarden gewerkt, had nog contact met collega's uit Leeuwarden en was uit dien hoofde op de hoogte van zaken als de beveiliging, werkwijze, plaats waar de omzet werd opgeborgen, plaats van het bewaren van sleutels etc.;
- uit het reclasseringsrapport en uit hetgeen verdachte ter zitting heeft verteld, blijkt dat hij heeft gehandeld uit woede en wraak jegens zijn werkgever. De reclassering heeft aangegeven dat onderzocht zal moeten worden of verdachte bij het omgaan met situationele woede hulp behoeft;
- verdachte is niet eerder wegens soortgelijke feiten veroordeeld;
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van forse duur opleggen. De rechtbank zal een deel daarvan voorwaardelijk opleggen om verdachte te weerhouden van het begaan van nieuwe strafbare feiten. Naar aanleiding van het strafadvies van de reclassering zal de rechtbank de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringstoezicht opleggen.
DE SCHADEVERGOEDINGSMAATREGEL
Op grond van het bepaalde in artikel 36f Wetboek van Strafrecht kan bij rechterlijke uitspraak waarbij iemand wordt veroordeeld voor een strafbaar feit aan deze persoon de verplichting worden opgelegd aan de staat een som gelds te voldoen ten behoeve van het slachtoffer.
De rechter kan deze maatregel slechts opleggen indien en voorzover de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat verdachte aan de staat een bedrag van ? 3000,00 dient te voldoen ten behoeve van het slachtoffer, zijnde het gedeelte van het totale van [slachtoffer] weggenomen bedrag van ? 6500,- dat verdachte heeft verkregen.
Verdachte wordt gelet op het vorenstaande veroordeeld voor medeplegen van diefstal van een bedrag van ? 6500,00.
Verdachte heeft de diefstal van een geldbedrag erkend en heeft ter zitting aangegeven dat hij ? 3000,00 heeft verkregen uit deze diefstal.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade uit onrechtmatig daad, en zal ten aanzien van deze verdachte de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot een bedrag van ? 3000,00.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 14d, 36f, 47, 57, 157 (oud), 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart het onder 1. en 2. telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of gedurende die proeftijd de hierna te vermelden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als bijzondere voorwaarde, dat de veroordeelde:
- zich bij het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland te Leeuwarden;
- ervoor zorgt dat hij gedurende de proeftijd bereikbaar is voor deze reclasseringsinstelling;
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens genoemde reclasseringsinstelling.
Draagt genoemde reclasseringsinstelling op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van ? 3000,00 (zegge: drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 60 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. de Jong, voorzitter, mr. A.H.M. Dölle en mr. M.J. Dijkstra, rechters, bijgestaan door mr. J.D. Nijenhuis, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 juni 2006.