Beoordeling van het geschil
4.1 Uit artikel 36p van de Wet, zoals deze voor het jaar 2002 luidde, volgt dat ter zake van de aanschaf van een apparaat of voorziening bij het energiebedrijf een verzoek om toekenning van energiepremie kan worden ingediend.
4.2 Het verzoek wordt gedaan nadat de voorziening is aangebracht of het apparaat in gebruik is genomen doch ten hoogste dertien werken na aanschaf van de voorziening of het apparaat, aldus het bepaalde in het tweede lid van artikel 8n van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag.
4.3 Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Regeling Energiepremie 2002 is een aanvraag tijdig ingediend als de aanvraag is ingediend binnen dertien weken na aanschaf van het apparaat of de voorziening. Het apparaat of de voorziening moet echter wel zijn geïnstalleerd of aangebracht en in gebruik zijn genomen.
4.4 Uit het arrest van de Hoge Raad van 16 september 2005, nr. 40 516, BNB 2005/357, volgt dat een voorziening is aangeschaft op het tijdstip waarop deze is aangebracht en volledig is betaald. Dit arrest heeft betrekking op de voor het jaar 2002 geldende wet- en regelgeving.
4.5 Nu energiepremie kan worden toegekend ter zake van de aanschaf van een voorziening, is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige voor het jaar 2002 geldende wet- en regelgeving zich uitstrekt tot energiebesparende voorzieningen waarvan de aanschaf op uiterlijk 31 december 2002 is voltooid. Gelet op het onder punt 4.4 bedoelde arrest is de aanschaf van een voorziening naar het oordeel van de rechtbank voltooid op het tijdstip waarop de voorziening is aangebracht (geleverd) én volledig is betaald.
4.6 Vaststaat dat eiser de in het jaar 2002 aan zijn woning aangebrachte voorzieningen eerst na 16 mei 2003 volledig heeft betaald, zodat de aanschaf van deze voorzieningen niet eerder dan na 16 mei 2003 (volledig) is voltooid. Derhalve is op deze in het jaar 2003 voltooide aanschaf de voor het jaar 2002 geldende wet- en regelgeving - gelet op het onder punt 4.5 overwogene - naar het oordeel van de rechtbank niet van toepassing. De rechtbank wijst eiser erop dat ingeval hij zijn verzoek om energiepremie uiterlijk dertien weken na de oplevering van de voorzieningen - dus vóór de volledige betaling - had ingediend bij het energiebedrijf, alsdan sprake zou zijn van voortijdige indiening van het verzoek. Het verzoek had dan op die grond moeten worden afgewezen.
4.7 Zoals eiser reeds heeft aangegeven mist het onder punt 2.4 bedoelde Besluit van de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank eveneens toepassing, omdat de daarin gegeven goedkeuring alleen betrekking heeft op apparaten en voorzieningen ter zake waarvan in het jaar 2002 de koopovereenkomst is gesloten en in het eerste kwartaal van het jaar 2003 de levering heeft plaatsgevonden. In casu is hiervan, gezien de onder punt 2.1 vermelde feiten, geen sprake. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de staatssecretaris in het Besluit er in weerwil van het op latere datum gewezen hiervoor onder punt 4.4 bedoelde arrest van de Hoge Raad vanuit is gegaan dat een voorziening is aangeschaft op het moment waarop deze is geleverd, in casu geen aanleiding voor analoge toepassing van het Besluit met inachtneming van voormeld arrest van de Hoge Raad. De betaling van de voorzieningen heeft immers eerst ná 1 april 2003 plaatsgevonden en eisers verzoek om energiepremie is bovendien eveneens (ruimschoots) na die datum ingediend.
4.8 Naar volgt uit artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is de toepassing van de hardheidsclausule slechts voorbehouden aan de Minister van Financiën. De rechtbank kan derhalve geen oordeel uitspreken over eisers beroep op de hardheidsclausule.
4.9 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat eisers beroep ongegrond dient te worden verklaard.