ECLI:NL:RBLEE:2006:AX1996

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/2271
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om toekenning energiepremie op basis van wetgeving en betalingsmoment

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 12 mei 2006 uitspraak gedaan in een geschil over de toekenning van een energiepremie. Eiser had op 12 augustus 2003 een verzoek ingediend bij energiebedrijf [A] voor de toekenning van een energiepremie van € 2.209,50, welke aanvraag op 24 november 2003 werd afgewezen. Eiser heeft vervolgens bezwaar aangetekend bij de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), die het verzoek op 19 februari 2004 afwees. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de Raad van State, waarna de Minister het dossier naar de Belastingdienst heeft gestuurd. De Belastingdienst heeft het verzoek van eiser als bezwaarschrift aangemerkt en dit op 4 november 2005 afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om energiepremie terecht was. De rechtbank stelde vast dat de voorzieningen aan de woning van eiser pas na 16 mei 2003 volledig waren betaald, waardoor de aanschaf niet eerder dan na deze datum was voltooid. De wetgeving die voor het jaar 2002 gold, was derhalve niet van toepassing op de in 2003 voltooide aanschaf. De rechtbank benadrukte dat de indiening van het verzoek om energiepremie tijdig had moeten gebeuren binnen dertien weken na de oplevering van de voorzieningen, wat niet het geval was.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M. Hiemstra. Eiser werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Leeuwarden of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/2271
Uitspraakdatum: 12 mei 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/[te P], verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
1.1 Eiser heeft op 12 augustus 2003 bij energiebedrijf [A] een verzoek om toekenning van energiepremie als bedoeld in artikel 36p, tweede lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (: de Wet) ingediend. Op 24 november 2003 heeft genoemd energiebedrijf dit verzoek afgewezen.
1.2 Eiser heeft zich vervolgens - conform de door het energiebedrijf bij de afwijzing vermelde rechtsmiddelenverwijzing - gewend tot de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (: VROM) met het verzoek over het onder punt 1.1 bedoelde verzoek een nader oordeel te gegeven. Bij beschikking met dagtekening 19 februari 2004 heeft de Minister van VROM dit op 31 december 2003 door hem ontvangen verzoek afgewezen.
1.3 Eiser heeft vervolgens tegen de uitspraak van de Minister van VROM op het bezwaar van eiser gericht tegen de onder punt 1.2 bedoelde afwijzing beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
1.4 Naar aanleiding van de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gedane uitspraak van 18 mei 2005 heeft de Minister van VROM bij brief van 2 juni 2005 eisers aanvraag om energiepremie en het daarop betrekking hebbende dossier met toepassing van artikel 2:3 van de Awb doorgezonden aan verweerder.
1.5 Verweerder heeft deze aanvraag vervolgens aangemerkt als een bezwaarschrift en heeft bij de uitspraak hierop van 4 november 2005 het bezwaar van eiser afgewezen.
1.6 Eiser heeft daartegen bij brief van 11 december 2005, ontvangen bij de rechtbank op 13 december 2005, beroep ingesteld.
1.7 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.8 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2006 te Leeuwarden. Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [B].
1.9 Eiser heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan verweerder.
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1 Aan eisers woning is 77 vierkante meter vloerisolatie, 32 vierkante meter spouwisolatie en 174 vierkante meter dak- en vlieringisolatie aangebracht. In april 2002 heeft eiser ter zake van deze voorzieningen een koopovereenkomst gesloten. De voorzieningen zijn op 12 juli 2002 opgeleverd. De definitieve factuur inzake de oplevering van genoemde voorzieningen is gedagtekend 16 mei 2003. De laatste betaling heeft aldus na die datum plaatsgevonden.
4.0 In verband met de aangebrachte energiebesparende voorzieningen aan zijn woning heeft eiser op 12 augustus 2003 bij energiebedrijf [A] een verzoek om toekenning van energiepremie tot een bedrag van € 2.209,50 ingediend.
2.3 Op 24 november 2003 heeft het energiebedrijf het verzoek om toekenning van energiepremie afgewezen. Eiser heeft hiertegen geprocedeerd, zoals hiervoor vermeld onder de punten 1.2 en 1.3.
2.4 Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder eisers verzoek om energiepremie afgewezen met als redengeving dat deze niet voldoet aan de regelgeving zoals die is vastgelegd in de Energiepremieregeling 2002 en de door de staatssecretaris van Financiën bij Besluit van 5 december 2002, nr. CPP/3625M (: het Besluit) gegeven overgangsregeling.
Geschil
3.1 Partijen houdt verdeeld het antwoord op de vraag of eisers verzoek om toekenning van energiepremie terecht is afgewezen.
3.2 Eiser is - kort gezegd - van mening dat ter zake van de aan zijn woning aangebrachte energiebesparende voorzieningen de energiepremieregeling voor het jaar 2002 van toepassing is, omdat zowel de koop als de levering (in de vorm van natrekking) hebben plaatsgevonden in het jaar 2002. De termijn voor het indienen van een verzoek om energiepremie vangt volgens eiser eerst aan na de betaling van de voorzieningen. Nu eiser de voorzieningen na 16 mei 2003 volledig heeft betaald, heeft hij derhalve dit verzoek tijdig ingediend bij het energiebedrijf. Dit houdt in dat hij recht heeft op toekenning van energiepremie tot een bedrag van € 2.209,50.
3.3 Verweerder heeft - kort weergegeven - gesteld dat bij het Besluit gegeven overgangsregeling strekt tot en met 1 april 2003, zodat het op 12 augustus 2003 bij het energiebedrijf ingekomen verzoek van eiser om energiepremie niet voor toepassing van deze overgangsregeling in aanmerking komt.
3.4 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
4.1 Uit artikel 36p van de Wet, zoals deze voor het jaar 2002 luidde, volgt dat ter zake van de aanschaf van een apparaat of voorziening bij het energiebedrijf een verzoek om toekenning van energiepremie kan worden ingediend.
4.2 Het verzoek wordt gedaan nadat de voorziening is aangebracht of het apparaat in gebruik is genomen doch ten hoogste dertien werken na aanschaf van de voorziening of het apparaat, aldus het bepaalde in het tweede lid van artikel 8n van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag.
4.3 Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Regeling Energiepremie 2002 is een aanvraag tijdig ingediend als de aanvraag is ingediend binnen dertien weken na aanschaf van het apparaat of de voorziening. Het apparaat of de voorziening moet echter wel zijn geïnstalleerd of aangebracht en in gebruik zijn genomen.
4.4 Uit het arrest van de Hoge Raad van 16 september 2005, nr. 40 516, BNB 2005/357, volgt dat een voorziening is aangeschaft op het tijdstip waarop deze is aangebracht en volledig is betaald. Dit arrest heeft betrekking op de voor het jaar 2002 geldende wet- en regelgeving.
4.5 Nu energiepremie kan worden toegekend ter zake van de aanschaf van een voorziening, is de rechtbank van oordeel dat de onderhavige voor het jaar 2002 geldende wet- en regelgeving zich uitstrekt tot energiebesparende voorzieningen waarvan de aanschaf op uiterlijk 31 december 2002 is voltooid. Gelet op het onder punt 4.4 bedoelde arrest is de aanschaf van een voorziening naar het oordeel van de rechtbank voltooid op het tijdstip waarop de voorziening is aangebracht (geleverd) én volledig is betaald.
4.6 Vaststaat dat eiser de in het jaar 2002 aan zijn woning aangebrachte voorzieningen eerst na 16 mei 2003 volledig heeft betaald, zodat de aanschaf van deze voorzieningen niet eerder dan na 16 mei 2003 (volledig) is voltooid. Derhalve is op deze in het jaar 2003 voltooide aanschaf de voor het jaar 2002 geldende wet- en regelgeving - gelet op het onder punt 4.5 overwogene - naar het oordeel van de rechtbank niet van toepassing. De rechtbank wijst eiser erop dat ingeval hij zijn verzoek om energiepremie uiterlijk dertien weken na de oplevering van de voorzieningen - dus vóór de volledige betaling - had ingediend bij het energiebedrijf, alsdan sprake zou zijn van voortijdige indiening van het verzoek. Het verzoek had dan op die grond moeten worden afgewezen.
4.7 Zoals eiser reeds heeft aangegeven mist het onder punt 2.4 bedoelde Besluit van de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank eveneens toepassing, omdat de daarin gegeven goedkeuring alleen betrekking heeft op apparaten en voorzieningen ter zake waarvan in het jaar 2002 de koopovereenkomst is gesloten en in het eerste kwartaal van het jaar 2003 de levering heeft plaatsgevonden. In casu is hiervan, gezien de onder punt 2.1 vermelde feiten, geen sprake. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat de staatssecretaris in het Besluit er in weerwil van het op latere datum gewezen hiervoor onder punt 4.4 bedoelde arrest van de Hoge Raad vanuit is gegaan dat een voorziening is aangeschaft op het moment waarop deze is geleverd, in casu geen aanleiding voor analoge toepassing van het Besluit met inachtneming van voormeld arrest van de Hoge Raad. De betaling van de voorzieningen heeft immers eerst ná 1 april 2003 plaatsgevonden en eisers verzoek om energiepremie is bovendien eveneens (ruimschoots) na die datum ingediend.
4.8 Naar volgt uit artikel 63 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is de toepassing van de hardheidsclausule slechts voorbehouden aan de Minister van Financiën. De rechtbank kan derhalve geen oordeel uitspreken over eisers beroep op de hardheidsclausule.
4.9 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat eisers beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 mei 2006 door mr. J.W. Keuning, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Hiemstra, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op: 12 mei 2006
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.