Gronden
1.1 Ingevolge de artikelen 7:2 van de Awb en 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt de belanghebbende, voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, gehoord op zijn verzoek.
1.2 Eiser heeft gesteld dat op zijn verzoek om zijn bezwaar mondeling toe te lichten niet is gereageerd door verweerder. Daarbij heeft hij verwezen naar een brief van 9 juli 2005, die hij naar verweerder zou hebben gezonden. Ter zitting van 11 november 2005 is namens verweerder verklaard dat verweerder niet over deze brief beschikt.
1.3 Bij brief, ingekomen bij de rechtbank op 6 december 2005, heeft eiser desgevraagd de onder punt 1.2 bedoelde brief van 9 juli 2005 in het geding gebracht. In deze brief heeft hij aangegeven dat hij graag alles mondeling wenst toe te lichten. Ter zitting van 21 april 2006 is namens verweerder verklaard dat deze brief in de ochtend van 12 juli 2005 (toch) door verweerder is ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank dient de brief van 9 juli 2005 te worden aangemerkt als een verzoek om te worden gehoord in de zin van het onder punt 1.1 overwogene.
1.4 Verweerder heeft zonder eiser over zijn bezwaar te hebben gehoord op 12 juli 2005 uitspraak gedaan op eisers bezwaarschrift. Deze uitspraak heeft hij - naar namens hem ter zitting is verklaard - in de middag van 12 juli 2005 verzonden.
1.5 Uit hetgeen onder de punten 1.3 en 1.4 is overwogen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser vóór de bekendmaking van de uitspraak verweerder heeft verzocht om te worden gehoord over zijn bezwaar. Gelet op het onder punt 1.1 overwogene, is de rechtbank derhalve van oordeel dat verweerder niet aan dit verzoek voorbij had mogen gaan. De rechtbank wijst verweerder er hierbij op dat hij feitelijk in de gelegenheid was om zijn mogelijk reeds in de ochtend van 12 juli 2005 genomen beslissing op eisers bezwaarschrift te annuleren en vervolgens op te schorten tot na het horen van eiser. Hieraan doet niet af dat volgens de werkwijze van verweerder de post doorgaans een dag na binnenkomst bij de desbetreffende ambtenaar terechtkomt.
1.6 Nu omtrent de van belang zijnde feiten geen volstrekte duidelijkheid bestaat en eiser niet ter zitting is verschenen om het één en ander toe te lichten, is de rechtbank van oordeel dat eiser door de schending van de hoorplicht door verweerder in zijn belangen is geschaad. Naar het oordeel van de rechtbank is van een bezwaar dat kennelijk ongegrond is, geen sprake. De rechtbank acht het derhalve geboden de zaak terug te verwijzen naar verweerder met de opdracht eiser alsnog te horen. De rechtbank wijst eiser er op dat de rechtbank aldus niet is toegekomen aan een beoordeling van eisers inhoudelijke grieven.
1.7 Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, de uitspraak op het bezwaarschrift vernietigd en de zaak terugverwezen naar verweerder met de opdracht eiser alsnog overeenkomstig artikel 7:2 van de Awb te horen en binnen drie maanden na deze mondelinge uitspraak van 21 april 2006 opnieuw op eisers bezwaarschrift uitspraak te doen.
1.8 De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.