RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector kanton
zaak-/rolnummer: 191269 \ CV EXPL 06-456
vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv d.d. 28 maart 2006
[x], h.o.d.n. NOVUM HYPOTHEKEN EN VERZEKERINGEN en NOVUM BEDRIJFSADVISERING,
hierna te noemen: Novum,
zaakdoende te Noordhorn,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Nieuwenhuis, advocaat te Groningen,
[y],
hierna te noemen: [y],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
gemachtigde: mr. M.R. Bartels, advocaat te Drachten.
Procesverloop
1.1. Novum heeft [y] in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 15 maart 2006.
1.2. Novum heeft toen op de bij dagvaarding vermelde gronden gevorderd dat de kantonrechter, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut en op alle dagen en uren, [y] veroordeelt om:
I. zich gedurende drie jaar na beëindiging van het dienstverband te onthouden van advisering op het financiële vlak, dan wel op het gebied van verzekeringen, ten opzichte van bestaande cliëntële van Novum, zulks op straffe van een aan Novum te verbeuren dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag dat [y] in gebreke blijft aan de veroordeling te voldoen;
II. tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Novum te betalen een bedrag aan voorschot van € 1.530.000,- terzake van verbeurde boetebedragen door het 153 maal overtreden van het concurrentiebeding althans een in goede justitie te bepalen bedrag, verhoogd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [y] te veroordelen in de kosten van het geding, de kosten van de gelegde beslagen daaronder begrepen;
1.3. [y] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van Novum en heeft op de daarbij vermelde gronden in reconventie gevorderd dat de kantonrechter Novum beveelt de gelegde beslagen binnen twee dagen na betekening van het te wijzen vonnis op te heffen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat Novum na betekening van het te wijzen vonnis daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft, onder veroordeling van Novum in de kosten van het geding in conventie en in reconventie.
Novum heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering in reconventie.
1.4. Partijen hebben producties in het geding gebracht.
1.5. Ter zitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, waarbij de gemachtigde van [y] gebruik heeft gemaakt van pleitnotities. Van het verhandelde zijn aantekeningen gemaakt door de griffier. Vervolgens is het vonnis bepaald op heden.
in conventie en in reconventie
2. Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud der overgelegde producties staat het volgende vast.
2.1. Novum is een bedrijf dat zich richt op financiële dienstverlening. Novum bemiddelt tussen particulieren enerzijds en banken en verzekeraars anderzijds bij het sluiten van overeenkomsten tussen deze partijen. Voor deze werkzaamheden ontvangt Novum provisie van de banken en verzekeraars met wie de overeenkomst tot stand is gekomen. Het hangt van het financiële product waarvoor de overeenkomst is gesloten af hoe de hoogte van het bedrag aan provisie wordt bepaald en wanneer het tot uitbetaling komt.
2.2. [y] is op 1 september 2001 bij Novum in dienst getreden in de functie van financieel adviseur buitendienst. In de schriftelijke arbeidsovereenkomst van partijen is het volgende concurrentiebeding opgenomen:
'U verklaart ermee in te stemmen, dat u na beëindiging van het dienstverband met Novum in een periode van 3 jaar geen advisering in het financiële vlak dan wel op het gebied van verzekeringen zult uitvoeren ten opzichte van de bestaande cliëntèle van Novum. Evenmin zult u deze genoemde advisering uitoefenen in het Westerkwartier binnen het eerste jaar na einde van het dienstverband. U verklaart ermee bekend te zijn dat overtreding van deze bepaling zonder nadere ingebrekestelling leidt tot een boete van € 10000,- per overtreding, waarbij Novum zich voorts alle rechten voorbehoudt.'
2.3. Het dienstverband van [y] is door Novum met gebruikmaking van een van de CWI verkregen ontslagvergunning opgezegd met ingang van 1 december 2004.
2.4. [y] drijft -blijkens een uittreksel uit het Handelsregister- sinds 1 november 2004 de eenmanszaak JE Assurantiën en Hypotheken, welke zich richt op financiële dienstverlening.
2.5. In december 2004 is Novum gebleken dat [y] na zijn uitdiensttreding werkzaamheden was gaan verrichten in strijd met het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding. Novum heeft vervolgens een kort geding bij de kantonrechter te Opsterland aanhangig gemaakt, waarin gevorderd werd om [y] op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen het concurrentiebeding na te leven alsmede een bedrag aan verbeurde boetebedragen te betalen. Bij vonnis van 28 januari 2005 heeft de kantonrechter de gevorderde naleving van het concurrentiebeding afgewezen en voorts [y] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.500,- aan verbeurde boetes. Daarnaast heeft de kantonrechter de vorderingen van [y] in reconventie, onder meer strekkende tot schorsing van het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding, afgewezen.
2.6. Novum heeft in 2004 en 2005 op verschillende data delen van haar verzekeringsportefeuille verkocht aan Feenstra Assurantie Adviesgroep te Groningen.
2.7. Novum heeft conservatoir beslag gelegd op het woonhuis van [y], alsmede op diens bankrekeningen.
3. Novum stelt dat [y] wederom heeft gehandeld in strijd met het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding door binnen drie jaar na beëindiging van het dienstverband bestaande cliëntèle van Novum op het financiële vlak of het verzekeringsvlak te adviseren. Novum heeft daartoe in de dagvaarding een aantal gevallen opgesomd, waarin [y] het concurrentiebeding zou hebben overtreden. In deze gevallen zijn polissen overgevoerd van Novum naar JE Assurantiën. Door deze overtredingen lijdt Novum schade. Ten aanzien van de diverse polissen die van Novum naar JE Assurantiën zijn overgegaan heeft Novum namelijk reeds geïncasseerde provisie moeten terugstorten aan de verschillende verzekeraars dan wel moeten vergoeden aan Feenstra. Daarnaast loopt Novum ten aanzien van deze polissen ook de toekomstige provisiebetalingen mis. Novum gaat er verder van uit dat deze klanten eventuele toekomstige financiële producten ook via JE Assurantiën zullen afsluiten. Indien [y] zich aan zijn concurrentiebeding had gehouden, dan was de kans groot geweest dat Novum had bemiddeld bij het afsluiten van deze financiële producten.
Gezien het voorgaande vordert Novum dat [y] wordt veroordeeld het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding na te leven en dat [y] bij wege van voorschot wordt veroordeeld tot betaling van de reeds verbeurde contractuele boetes.
4. [y] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van Novum, welk verweer hierna -voor zoveel nodig- zal worden besproken.
De beoordeling van het geschil
5.1. [y] heeft aangevoerd dat het op grond van bovengenoemd artikel niet mogelijk is om zowel naleving van het concurrentiebeding als betaling van verbeurde boetes te vorderen. Dit brengt volgens [y] met zich dat beide vorderingen, doch in ieder geval de vordering tot betaling van verbeurde boetes, niet kunnen/kan worden toegewezen.
5.2. De kantonrechter volgt de zienswijze van [y] niet. Artikel 6:92 BW bepaalt in het eerste lid dat de schuldeiser geen nakoming kan vorderen van zowel het boetebeding als de verbintenis waaraan het boetebeding is verbonden. Deze situatie doet zich in het onderhavige geval evenwel niet voor, nu de vordering van Novum tot naleving van het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding ziet op de toekomst en de vordering van Novum tot betaling van de contractuele boete op het verleden ziet, waarvoor nakoming niet meer mogelijk is. Immers, voor die gevallen waarin [y] voorafgaand aan dit geding het concurrentiebeding zou hebben overtreden, kan hij het concurrentiebeding niet meer nakomen en is hij terzake de contractuele boete verschuldigd geworden.
5.3. De conclusie is dan ook dat [y] zijn vordering tot naleving van het concurrentiebeding alsmede die tot betaling van (in het verleden verbeurde) contractuele boetes in dit geding naast elkaar kan instellen.
6.1. Novum stelt dat zij een spoedeisend belang heeft bij het gevorderde, nu zij schade lijdt door iedere overtreding van het concurrentiebeding door [y]. Novum heeft er belang bij dat aan het overtreden van het concurrentiebeding op korte termijn een einde komt. Voorts bestaat er een spoedeisend belang bij toewijzing van de verbeurde boetes, nu Novum dit geld nodig heeft voor een behoorlijke continuering van haar bedrijfsvoering en Novum vreest dat indien zij de verbeurde boetes in een bodemprocedure moet opeisen aan het einde van de bodemprocedure [y] geen verhaal meer biedt.
6.2. [y] betwist ten dele de spoedeisendheid van de vorderingen van Novum, daartoe stellende dat de gevorderde betaling van een voorschot terzake van verbeurde boetes geen spoedeisend karakter heeft. Voorts gaat het te ver om in kort geding een geldsom van ruim 1,5 miljoen euro toe te wijzen terwijl de daartoe strekkende vordering slechts summier is onderbouwd. Er lijkt bovendien sprake te zijn van een aanzienlijk restitutierisico bij toewijzing van de vordering. Gelet op het ontbreken van een spoedeisend belang bij de vorderingen en de aanwezigheid van een restitutierisico dient Novum in haar vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
6.3. De kantonrechter oordeelt als volgt. De vordering van Novum strekkende tot naleving van het concurrentiebeding is voldoende spoedeisend voor behandeling in kort geding, nu Novum er belang bij heeft dat aan het mogelijke overtreden door [y] van het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding op korte termijn een halt wordt toegeroepen. De vordering tot betaling van verbeurde boetes uit hoofde van het concurrentiebeding kan evenwel niet als voldoende spoedeisend worden aangemerkt. Hiertoe overweegt de kantonrechter dat van Novum als eisende partij mag worden verlangd dat naar behoren feiten en omstandigheden worden aangewezen, die meebrengen dat een zodanige voorziening uit hoofde van onverwijlde spoed is geboden (vgl. Hof Leeuwarden 19 oktober 2005, JAR 2006/32). Novum heeft het bestaan van een spoedeisend belang bij toewijzing van haar geldvordering in dit kort geding onvoldoende aannemelijk gemaakt. Het enkele feit dat zij de gevorderde gelden goed kan gebruiken voor versterking van haar op dit moment naar eigen zeggen niet florissante bedrijfseconomische positie is, zonder nadere onderbouwing van haar bedrijfseconomische positie, die ontbreekt, onvoldoende om een spoedeisend belang aan te nemen. Voorts heeft Novum onvoldoende aannemelijk weten te maken dat [y] na afloop van een bodemprocedure hoogstwaarschijnlijk geen verhaal meer zal bieden.
6.4. Novum kan dan ook niet worden ontvangen in haar vordering tot betaling van verbeurde contractuele boetes.
? Naleving concurrentiebeding
7.1. [y] heeft betwist dat hij het tussen partijen geldende concurrentiebeding heeft overtreden. In dat verband wijst hij erop dat Novum in 2004 en 2005 een groot deel van haar verzekeringsportefeuille aan Feenstra heeft overgedragen. Op het moment dat Novum een deel van haar verzekeringsportefeuille verkoopt, maken de bijbehorende cliënten geen deel meer uit van de in het concurrentiebeding genoemde 'bestaande cliëntèle' van Novum. Dat brengt met zich dat [y] door deze voormalige cliënten van Novum te adviseren op het gebied van verzekeringen en financiën het concurrentieverbod niet overtreedt. Hier komt nog bij dat [y] de voormalige relaties van Novum niet zelf heeft benaderd, maar dat zij hem benaderd hebben.
7.2. De kantonrechter oordeelt als volgt. Het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding bevat enerzijds een zuiver concurrentiebeding met een duur van één jaar en anderzijds een relatiebeding met een duur van drie jaar. In geschil is slechts het relatiebeding. Een redelijke uitleg van het relatiebeding houdt in dat dit beding ziet op de ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst bij Novum bestaande cliëntèle. Gedurende een periode van drie jaar vanaf datum einde dienstverband is het [y] niet toegestaan om ten aanzien van deze klanten advisering op het gebied van financiën en verzekeringen uit te voeren. In deze zaak doet zich evenwel de complicatie voor dat zowel voorafgaand aan de datum einde dienstverband als nadien aanzienlijke delen van de cliëntèle van Novum zijn overgeheveld naar Feenstra. Deze cliëntèle valt vanaf datum overgang niet meer onder het begrip 'bestaande cliëntèle'. Indien [y] deze cliëntèle na datum overgang naar Feenstra heeft geadviseerd op het gebied van financiën en verzekeringen, heeft hij dan ook niet gehandeld in strijd met het tussen hem en Novum overeengekomen relatiebeding.
7.3. Novum heeft 153 gevallen genoemd, waarin sprake zou zijn van overtreding van het relatiebeding. Naar het oordeel van de kantonrechter valt voorshands, gelet op de daartoe overgelegde stukken alsmede het gemotiveerde verweer terzake van [y], niet op eenvoudige wijze vast te stellen of [y] in deze gevallen het relatiebeding al dan niet heeft overtreden. Daarvoor is aanvullende informatie nodig, die in dit geding niet is overgelegd. Novum heeft weliswaar een overzicht van haar bestaande cliëntèle per datum einde dienstverband (30 november 2004) overgelegd, maar heeft nagelaten om voldoende inzichtelijk te maken welke klanten door haar op welke datum zijn overgeheveld naar Feenstra en wanneer deze klanten door [y] zijn geadviseerd. Eerst indien ook deze informatie wordt overgelegd, kan met voldoende zekerheid vastgesteld worden of en zo ja, in welke gevallen, [y] het relatiebeding heeft overtreden.
7.4. Gezien het vorenstaande is in dit geding onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [y] in de door Novum genoemde gevallen het relatiebeding heeft overtreden. Voor een veroordeling tot naleving van het relatiebeding is thans dan ook geen plaats. De daartoe strekkende vordering zal worden afgewezen. Overigens merkt de kantonrechter nog op dat [y] thans nog steeds gehouden is om het relatiebeding na te leven voor klanten die per 30 november 2004 tot de 'bestaande cliëntèle' van Novum behoorden en voor wie zulks op dit moment nog steeds geldt. Indien [y] zich hier niet aan houdt, verbeurt hij de contractuele boete. De kantonrechter benadrukt dat ook hier een waarschuwing richting [y] van uit gaat om zich aan het relatiebeding te houden.
8. Novum zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in conventie worden veroordeeld.
9. [y] stelt dat de vorderingen van Novum ten onrechte zijn ingesteld. Derhalve kan in dit kort geding summierlijk de ondeugdelijkheid van de vordering vastgesteld worden, zodat de door Novum ten laste van [y] gelegde conservatoire beslagen dienen te worden opgeheven.
10. Novum voert aan dat zij een vordering uit hoofde van verbeurde contractuele boetes op [y] heeft en derhalve op goede gronden de onderhavige conservatoire beslagen heeft gelegd. Voor opheffing van deze beslagen is dan ook geen plaats.
De beoordeling van het geschil
11. Ingevolge artikel 705 Rv. kan de voorzieningenrechter die het verlof tot het conservatoir beslag heeft gegeven, rechtdoende in kort geding, het beslag op vordering van elke belanghebbende opheffen. Deze opheffing kan onder meer worden uitgesproken indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Uit het vorenstaande volgt dat de kantonrechter onbevoegd is om van de vordering tot opheffing van het ten laste van [y] gelegde conservatoire beslag in kort geding kennis te nemen. [y] dient zich daarvoor te wenden tot de voorzieningenrechter van de sector civiel van deze rechtbank, zijnde de rechter die het verlof tot beslag heeft gegeven.
De kantonrechter verklaart zich dientengevolge onbevoegd om van de vordering van [y] kennis te nemen en verwijst de zaak naar de wel bevoegde rechter.
12. [y] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
wijst de vordering van Novum strekkende tot naleving van het concurrentiebeding af;
verklaart Novum niet-ontvankelijk in haar vordering terzake van verbeurde contractuele boetes;
veroordeelt Novum in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [y] begroot op € 500,00 wegens salaris gemachtigde;
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van de vordering van [y] en verwijst de zaak naar de voorzieningenrechter van de sector civiel van deze rechtbank;
veroordeelt [y] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van Novum begroot op € 250,00 aan salaris gemachtigde.
Aldus gewezen door mr. R. Giltay, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 maart 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.