ECLI:NL:RBLEE:2006:AV7280

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
28 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
17/747029-05 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens schending van procesrechten en belangen van de verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 28 maart 2006 uitspraak gedaan in een vordering na voorwaardelijke veroordeling. De verdachte, bijgestaan door advocaat mr. A.J. Boonstra, was betrokken bij een zaak waarin de inbeslagneming van zijn veestapel centraal stond. De rechtbank constateerde dat er geen duidelijke grond was voor de inbeslagneming van de veestapel op 6 januari 2005, en dat de afspraken die met de officier van justitie waren gemaakt niet waren nagekomen. Dit leidde tot ernstige schendingen van de procesrechten van de verdachte, waaronder het recht op een eerlijk proces zoals vastgelegd in artikel 6 van het EVRM.

De rechtbank oordeelde dat de verkoop van de veestapel aan een derde, voordat de dieren konden worden geïnspecteerd, de verdachte de mogelijkheid ontnam om tegenbewijs te leveren. Dit werd gezien als een schending van de algemene beginselen van een behoorlijke procesorde. De rechtbank stelde vast dat de belangen van de verdachte ernstig waren geschaad, niet alleen in termen van bewijspositie, maar ook in de continuïteit van zijn familiebedrijf en de affectieve waarde van de dieren.

Als gevolg van deze schendingen verklaarde de rechtbank het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging en wees het de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf af. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht, en concludeerde dat de gang van zaken niet alleen de rechten van de verdachte had geschonden, maar ook de integriteit van het proces in gevaar had gebracht. De uitspraak benadrukt het belang van het waarborgen van procesrechten en de noodzaak voor het openbaar ministerie om zich aan gemaakte afspraken te houden.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORT VONNIS
Uitspraak: 28 maart 2006
Parketnummer: 17/747029-05
Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 17/047086-02.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 14 maart 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.J. Boonstra, advocaat te Groningen.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
NIET-ONTVANKELIJKHEID OPENBAAR MINISTERIE
Met betrekking tot de inbeslagneming van de veestapel van verdachte op 6 januari 2005, constateert de rechtbank het volgende.
Uit het proces-verbaal blijkt niet expliciet wat de grond is geweest om tot inbeslagneming van de (gehele) veestapel over te gaan. Evenmin blijkt uit het proces-verbaal dat, nadat het besluit tot inbeslagneming was genomen, de dienst Laser is aangesteld tot bewaarder, zoals voorgeschreven in artikel 2 onder d van het besluit in beslag genomen voorwerpen.
De raadsman van verdachte heeft op 6 januari 2005, nadat de zaak was geëscaleerd, met de officier van justitie de afspraak gemaakt dat de helft van de veestapel bij verdachte zou achterblijven dan wel dat deze aan haar zou worden teruggegeven, indien en voor zover de conditie van de dieren dat toeliet. Deze afspraak is van de zijde van het openbaar ministerie niet nagekomen. De rechtbank stelt vast dat de gehele veestapel op 6 januari 2005 of eerder door de verbalisant van de LID is verkocht aan een derde en vervolgens is geleverd, nog voordat de dieren konden worden geïnspecteerd. Met deze gang van zaken is niet alleen de met verdachte gemaakte afspraak geschonden, haar is bovendien de mogelijkheid ontnomen tot het leveren van tegenbewijs door de dieren te laten onderzoeken door een door haar aan te wijzen dierenarts. Dit laatste ziet de rechtbank als een schending van de algemene beginselen van behoorlijk procesorde. De rechtbank leidt uit de aan het dossier toegevoegde stukken af dat, onder meer doordat de dieren zijn doorverkocht en -geleverd, de kans nagenoeg nihil is dat verdachte (een deel van) de veestapel zal terugkrijgen.
Als gevolg van de hiervoor omschreven gang van zaken zijn naar het oordeel van de rechtbank de belangen van verdachte op ernstige wijze geschonden. Dit betreft niet alleen de bewijspositie en daarmee het verdedigingsbelang van verdachte, maar ook het feit dat de consequenties van een en ander ernstiger en ingrijpender zijn voor verdachte dan de gevolgen van een bij veroordeling redelijkerwijze te verwachten straf. De rechtbank deelt niet de mening van de officier van justitie dat de benadeling van verdachte is gecompenseerd met betaling aan haar van de opbrengst van de verkoop, zijnde een bedrag van ? 45.170,-. Nog los van de vraag of dit bedrag de marktwaarde van de 151 runderen vertegenwoordigde, is met de verkoop en levering van de dieren aan een derde, aan verdachte feitelijk de mogelijkheid ontnomen het familiebedrijf voort te zetten. Daarnaast acht de rechtbank aannemelijk dat de dieren voor verdachte ook een affectieve waarde hadden.
De rechtbank komt tot het oordeel dat al het vorenstaande een zodanige schending van de algemene beginselen van een behoorlijke procesorde, alsmede een schending van het beginsel van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 van het EVRM oplevert, dat het openbaar ministerie om die redenen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
VORDERING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 6 februari 2003, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een werkstraf voor de duur van 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Bij vordering d.d. 31 maart 2005 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie afwijzen nu het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op artikel 14g van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
RECHTDOENDE:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
17/047086-02:
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd bij vonnis van de politierechter te Leeuwarden d.d. 6 februari 2003.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.H. Severein, voorzitter, mr. B.J. de Jong en mr. M. Brinksma, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Troost, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 maart 2006.