RECHTBANK TE LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[A], wonende te [B], eiser,
gemachtigde: mr. A.J. Spoelstra, juridisch adviseur,
het college van burgemeester en wethouders van Achtkarspelen, verweerder,
gemachtigde: mr. B.J.H. Zuur, werkzaam bij de gemeente Achtkarspelen.
Bij besluit van 21 november 2003 heeft verweerder eiser gelast de op het perceel [adres] te [B] uitgeoefende autohandelactiviteiten te beëindigen op straffe van een dwangsom van € 700 per week voor ieder week vanaf 1 november 2004, met een maximum van € 7.000.
Het tegen dit besluit op 24 december 2003 ingediende bezwaarschrift, aangevuld op 3 februari 2004, heeft verweerder onder overneming van het advies van de commissie voor bezwaarschriften van 7 september 2004 bij besluit van 13 oktober 2004 ongegrond verklaard.
Namens eiser is bij brief van 18 november 2004, binnengekomen op 19 november 2004 en aangevuld op 17 december 2004, beroep ingesteld tegen het besluit van 21 november 2003 (rechtbank: kennelijk zal het besluit op bezwaar van 13 oktober 2004 bedoeld zijn). Dit beroep staat geregistreerd onder nummer 04/1340.
Verweerder heeft de op het beroep betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op de voet van art. 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevoegd behandeld met het beroep geregistreerd onder nummer 03/1141 ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 13 september 2005. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde voornoemd. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst, zodat de rechtbank in beide zaken afzonderlijk uitspraak doet.
In dit geding dient de rechtbank aan de hand van hetgeen door eiser is aangevoerd, te beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
Op grond van de artikelen 125 van de Gemeentewet en 5:21 van de Awb zijn burgemeester en wethouders bevoegd om met toepassing van bestuursdwang op te treden tegen hetgeen in strijd met, bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, kan op grond van art. 5:32 lid 1 van de Awb in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Een last onder dwangsom strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen, zodat de feitelijke situatie in overeenstemming wordt gebracht of in overeenstemming blijft met de rechtens behorende situatie.
Ingevolge het ter plaatse van kracht zijnde bestemmingsplan Buitengebied rust op het betrokken perceel de bestemming woondoeleinden, kategorie eengezinshuizen, open bebouwing. Ingevolge art. 18 lid 3 van de planvoorschriften is het verboden deze gronden en bouwwerken te gebruiken voor een winkel, bedrijfs- en /of de daarbij benodigde opslagruimte. Naar het oordeel van de rechtbank is het onderhavige gebruik van het perceel voor detailhandel in auto's in strijd met de op het perceel rustende bestemming. Gelet op zijn omvang acht de rechtbank het gebruik van dien aard dat deze zeker niet te rijmen valt met de woonbestemming. De rechtbank deelt niet het betoog van eiser dat voormeld gebruik wordt toegestaan door het in het bestemmingsplan opgenomen overgangsrecht. Ingevolge art. 43 lid 2 van de planvoorschriften is het verboden gebruik van gronden dat op het tijdstip van het kracht worden van het plan (hierna: de peildatum) in strijd is met de planvoorschriften, te wijzigen in die zin, dat door dit nieuwe gebruik de bestaande afwijkingen van de voorschriften naar de aard worden vergroot. Ook al zou moeten worden geoordeeld dat ten tijde van de peildatum op het perceel autohandelsactiviteiten werden uitgeoefend vergelijkbaar aan die van ten tijde van het primaire en bestreden besluit, kan in het onderhavige geval geen aanspraak meer worden ontleend aan de beschermende werking van het overgangsrecht, nu dat gebruik na de peildatum niet onderbroken is voortgezet. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij sinds 1988 op kleinschalig niveau heeft gehandeld in auto's en vanaf 1998 zijn handelsvoorraad heeft uitgebreid naar gemiddeld 25 tot 30 auto's. De vraag of ten tijde van de peildatum op het perceel autohandelsactiviteiten werden uitgeoefend vergelijkbaar aan die ten tijde van het primaire en bestreden besluit kan derhalve verder onbesproken blijven. Het ter zitting door eiser gedane aanbod tot bewijslevering moet reeds om die reden worden afgewezen.
Nu sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift was verweerder bevoegd om hieraan met toepassing van art. 125 Gemeentewet in samenhang met art. 5:21 Awb een eind te maken.
Het nemen van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom is een bevoegdheid en geen verplichting voor een bestuursorgaan. Volgens vaste jurisprudentie kan alleen in bijzondere omstandigheden van het bestuursorgaan verlangd worden dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Een bijzondere omstandigheid kan worden aangenomen indien concreet zicht is op legalisering van de illegale situatie. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Voor de rechtbank staat genoegzaam vast dat legalisering van de illegale situatie niet in het verschiet ligt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het bestemmingsplan zelf niet de mogelijkheid biedt om de illegale situatie te legaliseren. Slechts onder bepaalde voorwaarden zijn burgemeester en wethouders op grond van art. 18 lid 7A van de planvoorschriften bevoegd de op het perceel rustende bestemming te wijzigen in de bestemming van handel en bedrijf II, kategorie (bedrijf). Vast staat dat in het onderhavige geval niet aan al deze voorwaarden wordt voldaan. Immers ingevolge art. 18 lid 7A sub 1 in samenhang gelezen met art. 22 lid 3 van de planvoorschriften is het verboden het perceel onder meer te gebruiken voor de uitoefening van detailhandel, garagebedrijven of aan garagebedrijven verwante bedrijvigheid. Ook al zou moeten worden geconcludeerd dat verweerder zich ten onrechte zich op het standpunt heeft gesteld dat autohandel niet aangemerkt kan worden als een aan garagebedrijven verwante bedrijvigheid, dan verzet het verbod van uitoefening van detailhandel, waaronder naar het oordeel van de rechtbank ook de handel in auto's valt, zich tegen toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid.
Verder wenst het gemeentebestuur, gelet op de beleidsnotitie "handhavingsbeleid illegale autohandel Achtkarspelen", niet mee te werken aan het legaliseren van de onderhavige illegale situatie door met toepassing van art. 19 WRO vrijstelling te verlenen van het bestemmingsplan. In het onderhavige geschil staat naar het oordeel rechtbank niet ter beoordeling of het gemeentebestuur terecht geen gebruik wil van maken van deze vrijstellingsbevoegdheid. Een dergelijke vraag komt aan de orde in de procedure waarin de beslissing op een aanvraag om vrijstelling in geschil is. Dit zou enkel anders zijn als deze weigering op voorhand onaanvaardbaar is. In het onderhavige geval doet deze situatie zich niet voor. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat detailhandel in het algemeen als een niet passende activiteit gezien wordt in het buitengebied en in het onderhavige geval sprake is van detailhandel in volumineuze goederen met een niet te verwaarlozen omvang, die bovendien niet gelieerd is aan enige agrarische activiteiten ter plaatse.
Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken van bijzondere omstandigheden die verweerder er toe hadden moeten nopen af te zien van handhavend optreden.
Voorzover eiser heeft betoogd dat verweerder door het gedurende enige tijd niet optreden de situatie uitdrukkelijk getolereerd zou hebben en zodoende verwachtingen heeft gewekt, die er aan in de weg zouden staan dat verweerder zijn handhavingstaak als vermeld in art. 125 van de Gemeentewet niet meer of slechts gedeeltelijk zou kunnen uitoefenen, deelt de rechtbank deze mening niet. Ook is niet gebleken dat van de zijde van verweerder uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen zijn gedaan dat de illegale situatie (tijdelijk) wordt gedoogd. Eiser heeft betoogd dat in 1994 een ambtenaar van de gemeente hem heeft meegedeeld dat de handel in auto ter plaatse geen probleem is, zolang er niet aan auto's wordt gesleuteld, maar zelfs indien zou worden aangenomen dat een gemeenteambtenaar een dergelijke mededeling heeft gedaan, dan heeft eiser aan een dergelijke mededeling niet het gerechtvaardigde vertrouwen kunnen ontlenen dat de onderhavige activiteiten toegestaan waren, nu het aan verweerder is om daarover te beslissen. Het had op de weg van eiser gelegen om bij het ter zake bevoegde bestuursorgaan om een schriftelijke bevestiging te vragen van volgens hem mondeling van ambtelijke zijnde verstrekte informatie. Door één en ander na te laten heeft eiser bewust een risico genomen dat hij niet op verweerder kan afwentelen.
Evenmin volgt de rechtbank eiser in zijn betoog dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn belangen. Eiser heeft, door willens en wetens illegaal een autohandel te gaan voeren, een risico genomen waarvan de gevolgen voor zijn rekening dienen te komen.
Uit het vorenstaande volgt dat niet gezegd kan worden dat verweerder niet in redelijkheid tot handhaving heeft kunnen besluiten, zodat het beroep ongegrond verklaard moet worden.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen in de proceskosten.
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus gegeven door mr. E de Witt, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2006, in tegenwoordigheid van mr. B.M. van der Doef als griffier.
w.g. B.M. van der Doef
w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 16 maart 2006