ECLI:NL:RBLEE:2006:AV5288

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
14 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
06/448
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Last onder dwangsom opgelegd voor niet-naleving bouwvergunning bij tentstal

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 14 maart 2006 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. D. Schilstra, had een last onder dwangsom opgelegd gekregen van het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel. Deze last hield in dat verzoeker het dak van zijn tentstal, dat in wit zeildoek was uitgevoerd, binnen drie maanden moest aanpassen aan de bouwvergunning, die voorschreef dat het dak lichtgrijs moest zijn. Bij niet-naleving zou verzoeker een dwangsom van € 20.000 per week verbeuren, met een maximum van € 100.000.

Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat de beslissing op bezwaar geschorst zou worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker ontvankelijk was in zijn verzoek en voldoende spoedeisend belang had aangetoond. De rechter overwoog dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden, aangezien verzoeker in strijd met de bouwvergunning had gehandeld. De rechter concludeerde dat de begunstigingstermijn van drie maanden redelijk was, gezien het feit dat verzoeker bewust in afwijking van de vergunning had gebouwd.

De voorzieningenrechter wees het verzoek af, omdat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat het besluit van 11 januari 2006 niet in stand kon blijven. Ook was er geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is definitief en er kan geen rechtsmiddel tegen worden aangewend.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 06/448
Inzake het geding tussen
[A], wonende te [B], verzoeker,
gemachtigde: mr. D. Schilstra, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand,
en
het college van burgemeester en wethouders van Wymbritseradiel, verweerder,
gemachtigde: K.J. Elzinga, werkzaam bij de gemeente Wymbritseradiel.
Procesverloop
Bij besluit van 11 januari 2006 heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd. Het besluit houdt in dat verzoeker binnen drie maanden na de verzending van het besluit het dak van de door verzoeker gerealiseerde tentstal in overeenstemming met de hem verleende bouwvergunning moet brengen. Indien hieraan geen gevolg wordt gegeven, verbeurt verzoeker een dwangsom van € 20.000,-- voor iedere week of gedeelte van een week dat niet wordt voldaan aan de lastgeving, met een maximum van € 100.000,--.
Verzoeker heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Tevens heeft verzoeker zich bij brief van 21 februari 2006 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek om op grond van artikel 8:81 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat de bestreden beslissing wordt geschorst tot zes weken na de te nemen beslissing op bezwaar.
Het verzoek is ter zitting behandeld op 9 maart 2006. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. D. Schilstra. Namens verweerder is de heer K.J. Elzinga verschenen.
Motivering
Op grond van artikel 8:81 lid 1 Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek en heeft hij daarnaast voldoende aangetoond dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorlopige voorziening.
Voor zover de beoordeling van het verzoek met zich brengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter.
Aan een verzoek als het onderhavige kan in beginsel worden voldaan, indien het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in de hoofdzaak luidt dat het bezwaar tegen het aangevallen besluit gegrond verklaard zal moeten worden.
De voorzieningenrechter baseert zich bij zijn oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
Op 9 maart 2004 is aan verzoeker een bouwvergunning verleend voor het plaatsen van een tentstal op het perceel [adres] te [B]. Deze bouwvergunning is verleend onder -onder meer- de voorwaarde dat het dak van de tentstal zou worden uitgevoerd in een licht grijze kleur, RAL 7038. De tentstal werd door verweerder gezien als een proefproject en zou na realisering worden geëvalueerd.
Een gedeelte van het dak is door verzoeker in wit zeildoek uitgevoerd. Door verweerder is aan verzoeker meegedeeld dat de gemeente hiermee niet akkoord zou gaan. Verzoeker heeft vervolgens het gedeelte van het dak dat in wit zeildoek was uitgevoerd, met groen windbreekgaas overspannen. Verweerder heeft vervolgens bij brief van 2 juni 2005 meegedeeld het groene windbreekgaas te accepteren, mits het gaas uiterlijk op 1 juli 2005 over het gehele dakvlak zou zijn aangebracht. Verzoeker heeft het groene windbreekgaas niet voor de gestelde termijn over het gehele dak aangebracht.
Bij brief van 11 oktober 2005 heeft verweerder verzoeker op de hoogte gesteld van het voornemen om handhavend op te treden. Verzoeker heeft van de hem geboden gelegenheid gebruik gemaakt zijn zienswijze schriftelijk en mondeling naar voren te brengen.
Bij het in bezwaar bestreden besluit heeft verweerder verzoeker op grond van artikel 5:32 van de Awb een last onder dwangsom opgelegd, die inhoudt dat verzoeker binnen drie maanden na verzending van het besluit het dak van de door verzoeker gerealiseerde tentstal in overeenstemming met de hem verleende vergunning moet brengen. Indien hieraan geen gevolg wordt gegeven, verbeurt verzoeker een dwangsom van € 20.000,-- voor iedere week of gedeelte van een week dat niet wordt voldaan aan de lastgeving, met een maximum van € 100.000,--. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker sinds het verlenen van de bouwvergunning ruimschoots in staat is geweest om aan de vergunningsvoorwaarde te kunnen voldoen en dat een begunstigingstermijn van drie maanden daarom redelijk is.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de begunstigingstermijn van drie maanden te kort is. Verzoeker heeft het grijze zeildoek inmiddels besteld, maar de levering kan pas in de herfst van 2006 plaatsvinden. Verzoeker is steeds met verweerder in gesprek gebleven om andere mogelijkheden te bekijken en heeft het zeildoek daarom niet eerder besteld. Door de begunstigingstermijn op drie maanden te stellen wordt onvoldoende rekening gehouden met de belangen van verzoeker.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Artikel 125 van de Gemeentewet bepaalt dat het gemeentebestuur bevoegd is tot de toepassing van bestuursdwang en dat de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de toepassing dient tot handhaving van regels die het gemeentebestuur uitvoert.
Krachtens artikel 5:32 van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Een last onder dwangsom strekt ertoe een overtreding ongedaan te maken dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen, zodat de feitelijke situatie in overeenstemming wordt gebracht of in overeenstemming blijft met de rechtens behorende situatie.
Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Niet ter discussie staat dat een deel van het dak van de tentstal in strijd met de bouwvergunning is uitgevoerd in wit zeildoek, zodat verweerder bevoegd was terzake handhavend op te treden. Van concreet uitzicht op legalisering van de illegale situatie is bovendien geen sprake.
Het geschil spitst zich daarmee toe op de vraag of verweerder de gestelde begunstigingstermijn in redelijkheid heeft kunnen stellen op drie maanden na verzending van het besluit. De voorzieningenrechter is van oordeel dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord en overweegt daartoe het volgende.
Vooropgesteld dient te worden dat verzoeker bewust in afwijking van de bouwvergunning het dak van de tentstal deels in wil zeildoek heeft uitgevoerd. Voorts is van belang dat de leverbaarheid van tentdoek in de juiste kleur volledig voor risico van verzoeker komt. Door in afwijking van de bouwvergunning te bouwen heeft verzoeker zichzelf in de positie geplaatst dat eventuele verwijdering van het witte doek de enige mogelijkheid is om tijdig aan de aanschrijving te kunnen voldoen. Verzoeker heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat het grijze zeildoek rond 1 november 2006 geleverd en geplaatst zal kunnen zijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker ten aanzien van deze termijn volstrekt onvoldoende zekerheden of garanties gegeven en kan van verweerder niet worden verlangd dat de handhaving van de bouwvergunning in feite voor onbepaalde tijd wordt uitgesteld.
De voorzieningenrechter is derhalve niet gebleken van feiten of omstandigheden waaruit moet worden geconcludeerd dat het bestreden besluit van 11 januari 2006 in heroverweging niet in stand zal kunnen blijven. Ook overigens bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoeker zijn derhalve ook geen termen aanwezig.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek af.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2006, in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Lock als griffier.
w.g. C.E.M. Lock
w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend.
Schriftelijke uitspraak verzonden op: 14 maart 2006