ECLI:NL:RBLEE:2006:AV5262

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
15 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
51985
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling kinderalimentatie en afwijzing verzoek levensonderhoud

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 15 maart 2006, betreft het een verzoek om vaststelling van kinderalimentatie en een bijdrage in de kosten van levensonderhoud. De vrouw, wonende in Boston, VS, heeft de man verzocht om een maandelijkse bijdrage van € 838,87 voor de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kind, en daarnaast een bijdrage van € 2.400,00 voor haar eigen levensonderhoud. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar financiële situatie en haar behoefte niet adequaat heeft onderbouwd. Hierdoor kon de rechtbank niet concluderen dat de vrouw niet in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.

De rechtbank heeft de draagkracht van de man beoordeeld en vastgesteld dat hij, op basis van zijn gemiddelde bedrijfsresultaat, in staat is om een bijdrage van € 643,00 per maand te betalen voor de kosten van de minderjarige. De rechtbank heeft de door de vrouw ingediende 'Child Support Guidelines' uit Massachusetts bestudeerd, maar heeft geconcludeerd dat de door de man te betalen kinderalimentatie niet hoger kan zijn dan het vastgestelde bedrag. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw om een bijdrage in haar eigen levensonderhoud afgewezen, omdat zij niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar financiële noodzaak.

De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de man is veroordeeld tot betaling van de vastgestelde kinderalimentatie. De vrouw heeft de mogelijkheid om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Leeuwarden. De uitspraak benadrukt het belang van adequate bewijsvoering in alimentatiezaken en de rol van de rechtbank in het vaststellen van de financiële verplichtingen van ouders.

Uitspraak

Uitspraak: 15 maart 2006
Rekestnummer: 648/02
Zaaknummer: 51985
KINDERALIMENTATIE
BESCHIKKING
van de rechtbank te Leeuwarden, enkelvoudige familiekamer, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna ook te noemen de man,
procureur mr. A.H. Horstman,
advocaat mr. M.J.F.A. Mutsaers, kantoorhoudende te Haarlem,
tegen
[verweerster],
wonende te Boston, Verenigde Staten van Amerika,
hierna ook te noemen de vrouw,
procureur mr. E.W.A. Krantz-Cornelis.
PROCESGANG
Bij beschikkingen van deze rechtbank van 22 december 2004 en van 1 juni 2005 is de zaak voor wat betreft de alimentatie ten behoeve van de vrouw en de minderjarige verwezen naar een nadere terechtzitting met opdracht aan de vrouw om nadere stukken in te zenden, waaronder desgewenst aanvullende alimentatieverzoeken, en daarbij haar draagkracht, behoefte, verdiencapaciteit, alsmede de behoefte van de minderjarige toe te lichten en om daarbij een onderscheid te maken naar de verschillende tijdvakken. De man is in de gelegenheid gesteld om op de stukken van de vrouw te reageren.
Bij beschikking van 9 november 2005, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd, is de zaak nogmaals verwezen naar een nadere terechtzitting, nu voor een mondelinge behandeling, en is de opdracht aan partijen om stukken in te zenden aangescherpt en herhaald.
De zaak is vervolgens behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van deze enkelvoudige kamer op 28 februari 2006.
Bij de stukken bevinden zich thans onder meer:
? een brief van de advocaat van de man van 27 januari 2006, vergezeld van een draagkrachtberekening van de man;
? een brief van de procureur van de vrouw van 10 februari 2006, vergezeld van bijlagen waaronder "child support guidelines" van 15 februari 2002 en een berekening van de draagkracht van de man.
RECHTSOVERWEGINGEN
Gelet op de inhoud van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, overweegt de rechtbank het volgende.
De behoefte van de vrouw
1. De vrouw heeft de rechtbank bij aanvullend verzoek op 23 augustus 2005 verzocht om
bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad de man te veroordelen om haar met ingang van 1 mei 2003 bij vooruitbetaling een bijdrage van € 838,87 per maand te betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam], geboren op [datum] in de gemeente [woonplaats] en om de man te veroordelen om haar met ingang van 1 mei 2003 bij vooruitbetaling een maandelijkse bijdrage in haar kosten van levensonderhoud te voldoen van € 2.400,00.
Zij heeft haar verzoek gegrond op haar volgende financiële omstandigheden:
? sinds mei 2003 woont de vrouw met [naam] in Amerika bij haar ouders die haar geen huur berekenen, maar aan huurkosten voor een eigen flat zal zij naar verwachting € 1.000,00 tot € 1.500,00 per maand kwijt zijn en zij zal dan ook kosten voor herinrichting moeten maken;
? in de periode tussen 1 september 2003 en 1 oktober 2004 heeft de vrouw met goed gevolg een opleiding tot schoonheidsspecialiste gevolgd en daarna nog een aanvullende opleiding. De kosten van haar opleiding heeft zij berekend op gemiddeld € 550,00 per maand;
? vanaf mei 2003 heeft de vrouw gemiddeld slechts € 200,00 per maand verdiend als serveerster in het bedrijf van haar broer. Daarnaast ontvangt zij netto € 357,66 aan renteinkomsten per maand.
? zij heeft geen kosten ziektekostenverzekering.
2. De rechtbank constateert dat de vrouw, na daartoe driemaal bij beschikking en eenmaal tijdens de mondelinge behandeling in de gelegenheid te zijn gesteld, niet verder heeft toegelicht wat haar verdiencapaciteit is en waarom zij niet meer zou kunnen gaan werken, dat zij haar behoefte niet nader met bewijsstukken heeft onderbouwd en ook de door de rechtbank gevraagde bruto-draagkrachtberekeningen niet heeft meegezonden.
Nu de vrouw van haar inkomsten en lasten geen, althans onvoldoende, bewijs heeft overgelegd, kan de rechtbank op grond van het bovenstaande niet aan de hand van concrete gegevens herleiden hoe de vrouw tot de door haar gestelde behoefte van € 2.400,00 per maand is gekomen. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw de door haar gestelde behoefte, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door de man, niet heeft verduidelijkt. Omdat de vrouw onvoldoende opening van zaken heeft gegeven over haar financiële positie en het de rechtbank bepaald niet onaannemelijk voorkomt dat de vrouw, gelet op haar opleiding en leefomstandigheden, in staat is in haar eigen levensonderhoud te voorzien, zal de rechtbank thans het verzoek om een door de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw vast te stellen als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
De behoefte van de minderjarige [naam]
3. De minderjarige woont sinds mei 2003 bij zijn moeder in Boston en partijen zijn het erover eens dat de behoefte van [naam] berekend moet worden naar de normen van de staat Massachusetts, VS, nu [naam] tegenwoordig daar zijn hoofdverblijfplaats heeft.
4. De vrouw heeft daartoe overgelegd de Child Support Guidelines (hierna: de Guidelines) die in de staat Massachusetts gebruikt worden voor de bepaling van de behoefte van minderjarigen. Uitgaande van deze Guidelines, een bruto besteedbaar inkomen van de man van € 7.048,75 ( $ 5.850,00) per maand en de wisselkoers per 7 februari 2006, te weten een wisselkoers van € 1,00 tegen $ 0,83, komt de vrouw volgens haar berekening bij een onverkorte toepassing van de Guidelines op een aan de man op te leggen bijdrage ten behoeve van de minderjarige [naam] van € 1.653,00 per maand, zodat zij de door haar gevraagde kinderalimentatie van € 838,37 niet te hoog acht.
5. De man stelt dat een berekening volgens de Guidelines onevenredig hoog uitvalt omdat [naam] naar de public school gaat, hetgeen amper kosten met zich meebrengt, en de kosten van levensonderhoud in de VS lager zijn dan in Nederland. Omdat [naam] in de vakanties zoveel mogelijk bij de man in Nederland is en de man ook de kosten van de vliegtickets voor [naam] voor zijn rekening neemt, biedt hij aan € 200,00 per maand ten behoeve van [naam] aan de vrouw te betalen.
6. Nu partijen zelf hebben gekozen voor toepassing van de normen van de staat Massachusetts, VS, en in die staat de door de vrouw overgelegde Guidelines gehanteerd worden als een weerlegbaar vermoeden voor de bepaling van de kosten van kinderen, en het verweer van de man niet verder strekt dan hetgeen hiervoor onder 5. is weergegeven, zal de rechtbank bij de bepaling van de behoefte van [naam] van deze Guidelines uitgaan.
7. De rechtbank heeft de overgelegde Guidelines bestudeerd. Zij concludeert hieruit dat de door de niet-verzorgende ouder te betalen kinderalimentatie voor kinderen in de leeftijd van 0 tot 12 jaar tenminste $ 59,00 per week dient te bedragen, te vermeerderen met 23% over hetgeen door de niet-verzorgende ouder meer verdiend wordt dan $ 280,00, maar minder dan $ 751,00 bruto per week. Voor het geval de verzorgende ouder een inkomen verdient boven
$ 20.000,00 na aftrek van kosten voor kinderoppas, dan dient er een aftrek plaats te vinden op de aldus berekende kinderalimentatie.
De Guidelines missen slechts toepassing indien de onderhoudsplichtige ouder het kind of de kinderen mede verzorgt en aldus reeds substantieel bijdraagt in de kosten van levensonderhoud, bijvoorbeeld in geval van co-ouderschap. Er kan ook rekening gehouden worden met buitengewoon hoge kosten voor de omgangsregeling.
Waar partijen niets hebben aangevoerd op grond waarvan de rechtbank kan berekenen welk deel de vrouw uit haar inkomen zelf aan de minderjarige geacht wordt bij te dragen, zal de rechtbank, om de behoefte van [naam] te bepalen, met inachtneming van het voorgaande slechts uitgaan van de draagkracht van de man.
De draagkracht van de man
8. Wat de draagkracht van de man betreft overweegt de rechtbank als volgt.
8.1 De man heeft op 27 januari 2006 op basis van het gemiddelde (geprognotiseerde) bedrijfsresultaat over drie jaren en door hem gestelde hogere personeelskosten als gevolg van het vertrek van de vrouw, een bruto draagkrachtberekening op basis van de Tremanormen overgelegd op grond waarvan hij, inclusief fiscaal voordeel, € 302,00 per maand ten behoeve van de minderjarige zou kunnen betalen. Per 1 januari 2006 zou dit bedrag lager worden, omdat hij dan, in verband met de te verwachten aanslag zorgpremie, hogere kosten voor de ziektekostenverzekering krijgt.
De minderjarige verblijft tenminste zes á negen weken per jaar bij zijn vader op [woonplaats]. Tussen vader en zoon vindt bovendien tweemaal per jaar contact plaats in Amerika. De man heeft gesteld dat hij voor de kosten van de omgangsregeling ongeveer € 473,00 per maand kwijt is met name omdat de kostprijs van de tickets voor hem en de minderjarige, alsmede het verblijf van de man in Amerika duur is.
8.2 De vrouw stelt zich op het standpunt dat in het jaar 2003 nog huurinkomsten bij het inkomen moeten worden opgeteld, dat de personeelskosten niet als gevolg van haar vertrek zijn gestegen omdat partijen om de beurt in het bedrijf aan het werk waren en dat de fiscale bijtelling in verband met de WOZ-waarde niet klopt. De minderjarige is nu leerplichtig en zal minder vaak en lang naar [woonplaats] gaan.
8.3 De man heeft desgevraagd ter terechtzitting erkend dat het in de prognose over 2005 opgenomen gemiddelde bedrijfsresultaat van € 31.863,00 achteraf bekeken te laag is omdat de prognose te pessimistisch is gebleken. De winst is in 2005 overigens wel achtergebleven bij voorgaande jaren. Exacte cijfers over 2005 heeft de man nog niet.
9. Gelet op hetgeen hiervoor onder 8.3 is overwogen, zal de rechtbank het bedrijfsresultaat van de man over de afgelopen drie jaren in redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 45.000,00 per jaar.
Op dit bruto-inkomen van de man zal de rechtbank een aftrek van € 5.000,00 toepassen in verband de hoge kosten voor omgang die de man heeft waardoor de man substantieel bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van [naam].
Verder zal de rechtbank naar redelijkheid en billijkheid € 5.000,00 van het inkomen van de man aftrekken om het verschil in belastingdruk (inkomstenbelasting, BTW en accijnzen) tussen Nederland en de staat Massachusetts te compenseren.
Zoals hiervoor onder 7 al is overwogen zal de rechtbank geen aftrek op de te berekenen kinderalimentatie toepassen wegens inkomsten van de vrouw. Ook zal de rechtbank geen rekening houden met het draagkrachtloos inkomen dat de man met toepassing van de Tremanormen naar Nederlandse maatstaven zou hebben en evenmin met valutaverschillen.
De rechtbank gaat derhalve uit van een bruto inkomen van de man van € 35.000,00 per jaar, dit is € 673,00 ( $ 559,00) per week
Op basis van de tabel in de Guidelines stelt de rechtbank de door de man te betalen bijdrage vanaf 1 mei 2003 vast op het in de Guidelines vermelde forfaitaire bedrag van $ 59,00 plus 23% over ($ 559,00 minus $ 280,00) per week, te weten $ 533,70 ( € 643,00) per maand.
De rechtbank zal de man op grond van het vorenstaande veroordelen tot betaling van dat bedrag ten behoeve van de minderjarige.
BESLISSING
De rechtbank:
wijst af het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling van een bijdrage in haar kosten van levensonderhoud;
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 mei 2003 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [naam], geboren op [datum] in de gemeente [woonplaats], telkens bij vooruitbetaling -voor zover deze termijnen nog niet zijn verstreken- moet uitkeren € 643,00 (zeshonderddrieënveertig euro) per maand;
veroordeelt de man in de kosten op de tenuitvoerlegging gevallen, voor het geval deze door hem zijn veroorzaakt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. J.D.S.L. Bosch, lid van de kamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting op woensdag 15 maart 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
(c: 20)
Van deze beschikking kan binnen 3 maanden hoger beroep worden inge-steld bij het gerechtshof te Leeuwarden. Indien u in deze procedure bent verschenen start deze termijn op de dag van de uitspraak. Als u niet in de procedure bent verschenen kan de termijn op een latere datum beginnen. Volgens de wet bent u verplicht om voor het instellen van hoger beroep een advocaat in te schakelen. In verband met de beperkte termijn dient u zo spoedig mogelijk contact met uw/een advocaat op te nemen!
De griffier.