ECLI:NL:RBLEE:2006:AV4143

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
9 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
17/880140-05 VEV
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en openlijk geweld met vereniging tegen personen

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 9 maart 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en openlijk geweld in vereniging. De verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en thans gedetineerd in P.I. Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden, werd beschuldigd van het opzettelijk steken van [slachtoffer] met een mes op 18 juni 2005, en van openlijk geweld plegen tegen [slachtoffer] op 30 januari 2005. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de verdachte door [slachtoffer], maar oordeelde dat de verdachte niet in een situatie van noodzakelijke verdediging verkeerde, omdat hij de gelegenheid had om te vluchten. De rechtbank verwierp ook het beroep op noodweer-exces, omdat niet aannemelijk was dat de hevige gemoedsbeweging van de verdachte door de aanranding was veroorzaakt. De rechtbank heeft de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoon van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft een antisociale persoonlijkheidsstoornis, wat zijn gedrag verklaart. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, en werd het in beslag genomen mes onttrokken aan het verkeer. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele andere tenlastegelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen waren.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
VERKORT VONNIS
Uitspraak: 9 maart 2006
Parketnummer: 17/880140-05 VEV
Ter berechting gevoegd parketnummer 17/880019-05.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres verdachte],
thans gedetineerd in P.I. Noord, gevangenis De Marwei, te Leeuwarden
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 23 februari 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J. Boksem, advocaat te Leeuwarden.
TELASTELEGGING
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Op schriftelijke vordering van de officier van justitie ter terechtzitting is de telastelegging gewijzigd, zoals in die vordering staat omschreven. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van die vordering is aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan moet als hier ingevoegd worden beschouwd.
VERWEER MET BETREKKING TOT DE NIETIGHEID VAN DE DAGVAARDING
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de telastelegging wat betreft het onder 2. tenlastegelegde innerlijk tegenstrijdig is, aangezien de uitlatingen van verdachte waarvoor voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel een bedreiging met zware mishandeling opleveren.
De rechtbank is van oordeel dat de telastelegging, zoals vermeld op de dagvaarding, niet innerlijk tegenstrijdig is, omdat de daarin vermelde uitlatingen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank een bedreiging in de zin van artikel 285 Wetboek van Strafrecht kunnen opleveren. Indien de rechtbank van oordeel is dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is ten aanzien van een of meerdere in de telastelegging opgenomen uitlatingen van verdachte en het bewezenverklaarde daardoor geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel een bedreiging met zware mishandeling oplevert, brengt dit niet met zich mee dat de telastelegging zoals vermeld op de dagvaarding innerlijk tegenstrijdig is. De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op de nietigheid van de dagvaarding.
BEWIJSVERWEER
De raadsman heeft gesteld dat verdachte ten aanzien van het onder 1. primair en subsidiair telastegelegde niet bewust de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer] heeft aanvaard. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, doordat hij het mes heeft gepakt en daarna met dit mes om zich heen heeft gezwaaid of gestoken, in de richting van [slachtoffer], bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [slachtoffer] met dit mes zou verwonden, tengevolge waarvan [slachtoffer] dodelijk letsel zou kunnen oplopen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet op de dood van [slachtoffer] had.
PARTIËLE VRIJSPRAAK
De verdachte moet van het onder 1. primair, onder 2. en het onder 3. primair, subsidiair en meer subsidiair telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht. De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 2. telastegelegde dat de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte de tenlastegelegde woorden "je gaat er aan" heeft gebezigd.
BEWEZENVERKLARING
De rechtbank acht het onder 1. subsidiair en 3 meest subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 18 juni 2005 te Leeuwarden, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, die [slachtoffer] meermalen met een mes, in de nek, rug en arm, heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. meest subsidiair
hij op 30 januari 2005 te Leeuwarden, met anderen, op de openbare weg, Zaailand, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het meermalen schoppen en eenmaal slaan en in de fontein duwen en met een basepijpje stevig tegen de keel van die [slachtoffer] drukken terwijl [slachtoffer] op de grond lag.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
KWALIFICATIE
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. subsidiair
poging tot doodslag;
3. meest subsidiair
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
NOODWEER/ NOODWEER-EXCES
De raadsman heeft gesteld dat verdachte het onder 1. primair, subsidiair en meer subsidiair telastegelegde heeft begaan, geboden door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Voorts heeft de raadsman betoogd, indien de rechtbank van oordeel is dat het door verdachte gebruikte mes een te zwaar middel is, dat verdachte dit mes heeft gebruikt tengevolge van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat aanvankelijk sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [getuige] door [slachtoffer] en dat er vervolgens sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer]. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte leefde in de veronderstelling dat een confrontatie met [slachtoffer] onvermijdelijk was en dat [slachtoffer] fysiek sterker was dan verdachte. Tevens blijkt dat verdachte de confrontatie met [slachtoffer] niet heeft opgezocht, maar dat hij deze confrontatie ook niet heeft ontlopen, terwijl hij hiertoe tenminste tweemaal de gelegenheid heeft gehad. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij weg kon rennen op het moment dat [slachtoffer] hem en [getuige] zag en uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte weg kon rennen op het moment dat [slachtoffer] [getuige] losliet en hij zijn aandacht vestigde op verdachte. De rechtbank is daarom van oordeel dat het steken met het mes door verdachte niet geboden was door de noodzakelijke verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op noodweer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen is gebleken dat er sprake was van een hevige gemoedsbeweging op het moment van de aanranding van verdachte door [slachtoffer], maar dat niet aannemelijk is geworden dat deze hevige gemoedsbeweging door de aanranding is veroorzaakt. De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op noodweer-exces.
STRAFBAARHEID VERDACHTE
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
STRAFMOTIVERING
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 4 februari 2006, het psychiatrisch rapport van [naam psychiater], het psychologisch rapport van [naam psycholoog] en het maatregelenrapport van Reclassering Nederland te Groningen;
- het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het 1. subsidiair, 2. en 3. meest subsidiair telastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk;
- het pleidooi van de raadsman.
Met betrekking tot de vraag welke straf verdachte dient te worden opgelegd moet het onder 1. subsidiair bewezenverklaarde feit het zwaarst te wegen.
Omtrent dat feit is naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting vast komen te staan dat verdachte, zijn vriendin en het slachtoffer een situatie hebben doen ontstaan, waarin het "hij of ik" was, zoals verdachte ook ter terechtzitting heeft aangegeven. De onderlinge relaties hebben daarin een doorslaggevende rol gespeeld en het moge duidelijk zijn, dat verdachte met die situatie volstrekt niet adequaat is omgegaan, nu verdachte er te zeer van uit is gegaan dat slechts een gewelddadige oplossing voorhanden zou zijn.
Uit de omtrent de verdachte uitgebrachte rapportages is naar voren gekomen dat zich bij verdachte een antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft ontwikkeld, waarbij verdachte geneigd is tot agressief grensoverschrijdend gedrag. De bewezenverklaarde feiten passen ook bij hetgeen omtrent verdachtes persoonlijkheid in bedoelde rapportages wordt opgemerkt en gelet daarop komt de rechtbank dan ook tot het oordeel dat de feiten verdachte in licht verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Op het moment zijn de noodzakelijke voorwaarden voor een behandeling, die wel aangewezen lijkt, niet aanwezig. Om die reden zal de rechtbank verdachte niet alleen een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen, maar ook een aanzienlijke voorwaardelijke gevangenisstraf, zulks om verdachte er van te doordringen dat hij in de toekomst in (dreigende) conflictsituaties voor niet-gewelddadige oplossingen moet kiezen.
INBESLAGGENOMEN GOEDEREN
De rechtbank acht het onder verdachte inbeslaggenomen mes en de op de plaats delict aangetroffen en inbeslaggenomen mesdelen (heft (wit) van een keukenmes, het deel van een lemmet van een mes (eindstuk met punt) en de twee delen van het lemmet van een mes), als een gezamenlijkheid beschouwd, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu het onder 1. subsidiair tenlastegelegde feit met de op de plaats delict aangetroffen en inbeslaggenomen mesdelen is begaan en het mes en de mesdelen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 36b, 36c, 45 (oud), 57, 63, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
RECHTDOENDE:
Verklaart de dagvaarding geldig.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1. primair, onder 2. en onder 3. primair, subsidiair en meer subsidiair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1. subsidiair en 3. meest subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van DERTIG MAANDEN.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot tien maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen mes en de inbeslaggenomen mesdelen.
Gelast de teruggave aan [slachtoffer], [adres slachtoffer] van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven kleding (shirt).
Gelast de teruggave aan verdachte [verdachte], thans verblijvende te P.I. Noord, gevangenis De Marwei, te Leeuwarden, van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven broek (spijkerbroek merk "Cars"), T-shirt zwart met opdruk "respect", shirt/ overhemd met opdruk "canda", schoenen (zwart), blauw spijkerjack.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. H.R. Bax en mr. M. Brinksma, rechters, bijgestaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 maart 2006.
Mr. Bax is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.