ECLI:NL:RBLEE:2006:AV3440

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/1570
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verstrekking van afschriften van racistische posters op basis van de Wet op de Politieregisters

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 2 maart 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [A], en de korpsbeheerder van de politie Fryslân. Eiser had verzocht om afschriften van documenten die betrekking hadden op racistische posters die in Leeuwarden waren aangetroffen. De korpsbeheerder weigerde deze informatie te verstrekken, stellende dat de gevraagde documenten onder de Wet op de Politieregisters (Wpolr) vielen en derhalve niet openbaar gemaakt konden worden. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de weigering van de korpsbeheerder om de gevraagde informatie te verstrekken gerechtvaardigd was. De rechtbank oordeelde dat de documenten, waaronder de aangifte en de kennisgeving, voornamelijk persoonsgegevens bevatten en derhalve onder het regime van de Wpolr vallen. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat de posters geen persoonsgegevens bevatten en dat de aangifte een bestuurlijke aangelegenheid betrof, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de korpsbeheerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat de Wpolr aan verstrekking van de gevraagde afschriften in de weg stond.

Desondanks heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het besluit van de korpsbeheerder vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft de korpsbeheerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 644,00 zijn vastgesteld, en heeft bepaald dat het door eiser gestorte griffierecht van € 138,00 door de politie Fryslân moet worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 05/1570
Inzake het geding tussen
[A], wonende te [B], eiser,
gemachtigde: mr. H. van Drunen,
en
de korpsbeheerder van de politie Fryslân, verweerder,
gemachtigde: mr. L.E. Berends, werkzaam bij het bureau korpsleiding van de politie Fryslân.
Procesverloop
Bij brief van 23 augustus 2005 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet openbaarheid van bestuur (WOB) en de Wet politieregisters (Wpolr).
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op het beroep betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden, waarbij hij verzocht heeft met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te bepalen dat alleen de rechtbank zal mogen kennisnemen van de achterliggende stukken van het individuele ambtsbericht. Nadat de rechtbank het verzoek van verweerder heeft toegewezen, is namens eiser toestemming verleend om mede op grond van de stukken waarvan geheimhouding is verzocht, uitspraak te doen.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 24 oktober 2005. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
Motivering
Bij brief van 18 april 2005 heeft eiser bij verweerder afschriften opgevraagd van alle documenten die betrekking hebben op de racistische posters, zoals die werden aangetroffen in Leeuwarden rond 15 april 2005. Eiser heeft in zijn brief aangegeven dat hij met name geïnteresseerd is in een kopie van de posters, de aangifte van de gemeente bij de politie, correspondentie hierover en alle documenten die op bovenstaande betrekking hebben.
Bij brief van 12 mei 2005 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de door hem op grond van de WOB gevraagde informatie, bestaande uit de aangifte van de gemeente Leeuwarden, een naar aanleiding daarvan verzonden kennisgeving aan het Crime Team van de politie Fryslân en de bij de aangifte overgelegde posters, niet aan hem kan worden verstrekt, nu deze onder het regime van de Wpolr vallen.
In bezwaar is namens eiser bestreden dat de gevraagde informatie, en met name de opgevraagde posters, onder het verstrekkingsregime van de Wpolr valt.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder overeenkomstig het advies van de bezwarencommissie, onder aanpassing van de motivering van het primaire besluit, het bezwaar ongegrond verklaard. In navolging van de commissie stelt verweerder zich wat betreft de aangifte en de kennisgeving op het standpunt dat dit bij uitstek documenten zijn die tot politieregisters behoren, nu deze documenten persoonsgegevens in de zin van art. 20 van de Wpolr juncto art. 1 sub a van de Wet bescherming persoonsgegevens bevatten, zodat van deze documenten geen afschriften aan derden hoeven te worden verstrekt. Alhoewel de posters moeten worden aangemerkt als onderdeel van de aangifte, bevatten deze volgens verweerder geen persoongegevens in de zin van de Wpolr. Echter, nu de posters evenmin kunnen worden aangemerkt als zijnde documenten betreffende een bestuurlijke aangelegenheid in de zin van art. 3 lid 1 van de WOB, bestaat er volgens verweerder op grond van de WOB geen verplichting tot het verstrekken van de afschriften.
Namens eiser wordt ook in beroep bestreden dat de aangifte in zijn geheel onder de werking van de Wpolr valt. Voor zover in de aangifte een beschrijving van de in beslag genomen posters en de datum en locatie van inbeslagname staan, betreffen dat volgens eiser geen persoonsgegevens. Namens eiser wordt voorts bestreden dat de posters geen documenten zijn die een bestuurlijke aangelegenheid betreffen. In dat verband heeft eiser zich beroepen op art. 1 lid 1 sub b van de WOB.
In zijn verweerschrift heeft verweerder opgemerkt dat het feit dat er in de aangifte naast persoongegevens tevens andere gegevens zijn opgenomen, nog niet maakt dat de aangifte niet integraal onder de Wpolr zou vallen. Gelet op art. 10 lid 1 sub a en b en art. 11 lid 1 sub a, b, j en k van het ter uitvoering van art. 9 van de Wpolr op 27 mei 2003 vastgestelde Reglement Multipol regionaal politiekorps mogen volgens verweerder naast persoonsgegevens ook andere gegevens worden opgenomen in het politieregister. Voor zover die laatste gegevens verweven zijn met persoonsgegevens blijft het regime van de Wpolr volgens verweerder onverkort van toepassing. Met betrekking tot de posters heeft verweerder nog opgemerkt dat deze behoren bij de aangifte. Ook al bestaan de posters niet direct uit persoonsgegevens in de zin van de Wpolr, daarvan hoeven volgens verweerder op grond van de Wpolr geen afschriften te worden verstrekt, nu de posters kunnen worden aangemerkt als gegevens in de zin van art. 11 lid 1 sub k van het Reglement Multipol. De overweging in het bestreden besluit dat de posters geen bestuurlijke aangelegenheid betreffen in de zin van de WOB en er dus op grond van de WOB evenmin een verplichting bestaat tot het verstrekken van de afschriften, moet worden gezien als een overweging ten overvloede.
De rechtbank overweegt als volgt.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit terecht en op goede gronden is genomen.
De rechtbank stelt allereerst vast, en dit is ook ter zitting namens verweerder bevestigd, dat in het verweerschrift in zoverre wordt teruggekomen op de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde motivering, dat verweerder zich thans, net als in het primaire besluit, op het standpunt stelt dat naast de aangifte en de kennisgeving ook de posters onverkort onder het regime van de Wpolr vallen, zodat voor de toepassing van de WOB geen plaats is. De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder kennelijk van mening is dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijk motivering. Reeds hierom dient het beroep gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit wegens strijd met art. 7:12 lid 1 van de Awb te worden vernietigd.
De rechtbank ziet evenwel aanleiding om met toepassing van art. 8:72 lid 3 van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven en overweegt daartoe als volgt.
Art. 2 lid 1 van de WOB bepaalt dat een bestuursorgaan bij de uitvoering van zijn taak, onverminderd het elders bij wet bepaalde, informatie verstrekt overeenkomstig deze wet en gaat daarbij uit van het algemeen belang van openbaarheid van informatie.
Art. 1 lid 1 van de Wpolr bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
c. politieregister of register: een samenhangende verzameling van op verschillende personen betrekking hebbende persoonsgegevens
- die langs geautomatiseerde weg wordt gevoerd of met het oog op een doeltreffende raadpleging van die gegevens systematisch is aangelegd, en
- die is aangelegd ten dienste van de uitvoering van de politietaak;
h. verstrekken van gegevens uit een politieregister: het bekend maken of ter beschikking stellen van persoonsgegevens, voor zover zulks geheel of grotendeels steunt op gegevens die in dat politieregister zijn opgenomen, of die door verwerking daarvan, al dan niet in verband met andere gegevens, zijn verkregen;
i. persoonsgegevens: hetgeen daaronder wordt verstaan in de Wet bescherming persoonsgegevens.
Art. 9 lid 1 van de Wpolr bepaalt dat de beheerder van een politieregister voor het register een reglement vaststelt.
Art. 20 lid 1 van de Wpolr bepaalt dat de beheerder een ieder op diens verzoek binnen vier weken mededeelt of en zo ja welke deze persoon betreffende persoonsgegevens in een register zijn opgenomen. Hij verstrekt daarbij tevens desgevraagd inlichtingen over de herkomst van de gegevens en over degenen aan wie deze zijn verstrekt. Hij doet daarbij geen mededelingen in schriftelijke vorm.
Art. 1 aanhef en sub a van de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon.
Art. 10 aanhef en onderdeel a en b van het op 27 mei 2003 ter uitvoering van artikel 9 lid 1 van de Wpolr vastgestelde Reglement politieregister Multipol regionaal politiekorps (hierna: het Reglement) -voor zover hier van belang- bepaalt dat in het register gegevens worden opgenomen betreffende de volgende categorieën van personen: (a) verdachten en (b) aangevers, melders.
Art. 11 lid 1 van het Reglement -voor zover hier van belang- bepaalt dat omtrent de in artikel 10, onder a tot en met e, genoemde categorieën van personen ten hoogste de volgende soorten van gegevens worden opgenomen:
a. volledige personalia, A-nummer van de GBA en -datum;
b. adresgegevens, telefoonnummer en postcode;
j. weergave van de door de geregistreerde afgelegde verklaringen;
k. andere op het misdrijf, de overtreding of het incident betrekking hebbende gegevens.
Beoordeeld dient worden of het standpunt van verweerder dat de aangifte, de kennisgeving en de posters onverkort onder het regime van de Wpolr vallen, in rechte stand kan houden.
Na met toepassing van art. 8:29 van de Awb te hebben kennis genomen van de desbetreffende documenten, ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat deze documenten uitsluitend of grotendeels persoonsgegevens bevatten in de zin van de Wpolr, gelezen in samenhang met de WBP. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de door verweerder genoemde en hierboven aangehaalde onderdelen van art. 10 en art. 11 van het Reglement, de omstandigheid dat in de aangifte en de kennisgeving naast persoonsgegevens ook andere gegevens zijn opgenomen, er niet toe leidt dat deze documenten niet onder het regime van de Wpolr vallen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bovendien de posters terecht aangemerkt als gegevens betreffende een misdrijf als bedoeld in art. 11 lid 1 sub k van het Reglement, zodat ook de posters moeten worden geacht terecht te zijn opgenomen in het politieregister.
Gelet op het gesloten verstrekkingenregime van de Wpolr, in samenhang met de omstandigheid dat eiser niet behoort tot één van de in de Wpolr genoemde categorieën van personen of instanties aan wie gegevens uit een politieregisters kunnen worden verstrekt, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de Wpolr aan verstrekking aan eiser van de door hem gevraagde afschriften in de weg staat.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van art. 8:75 lid 1 van de Awb te veroordelen in de door eiser in beroep gemaakte proceskosten. Overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten van eiser als volgt vastgesteld: € 644,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00). De rechtbank ziet geen aanleiding om een vergoeding toe te kennen in de reis- en verletkosten van eiser, nu hij, naar hij ook zelf ter zitting heeft aangegeven, in zijn functie van freelance journalist de in het geding zijnde gegevens heeft opgevraagd en de zitting heeft bijgewoond. De reis naar Leeuwarden en het bijwonen van de zitting moeten derhalve worden geacht tot zijn werk als freelance journalist te behoren. Nu het bestreden besluit is vernietigd met het in stand laten van de rechtsgevolgen daarvan, ziet de rechtbank voorts geen aanleiding voor een vergoeding van de in de bezwaarprocedure gemaakte proceskosten.
De rechtbank wijst de politie Fryslân aan als de rechtspersoon die voormelde kosten, in totaal € 644,00 moet vergoeden.
Nu het beroep gegrond is verklaard, dient de politie Fryslân gelet op art. 8:74 lid 1 van de Awb het door eiser gestorte griffierecht van € 138,00 te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 augustus 2005;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,00, aan eiser te vergoeden door de politie Fryslân;
- bepaalt dat de politie Fryslân het betaalde griffierecht van € 138,00 aan eiser vergoedt.
Aldus gegeven door mr. E.C.R. Schut, rechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2006, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. E.C.R. Schut
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 3 maart 2006