RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[A], [B], [C] en [D], allen wonende te[X], eisers,
gemachtigde: mr. G.R. Winter, advocaat te Sneek,
het college van burgemeester en wethouders van Nijefurd, verweerder,
gemachtigde: mr. F.B.A. Stadhouders, werkzaam in dienst van de gemeente Nijefurd.
Op 10 maart 2004 heeft verweerder besloten dat hij niet handhavend zal optreden tegen illegale bebouwing op de percelen [adres] van bakkerij [E] te [X]. Eisers, die om handhaving hadden verzocht, hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij brieven van 30 november 2004 en 13 december 2004 heeft verweerder eisers mededeling gedaan van zijn besluit om, in afwijking van het advies van de commissie bezwaar- en beroepschriften Nijefurd, de bezwaren van eisers gedeeltelijk gegrond te verklaren, namelijk ten aanzien van de gebrekkige motivering, doch het besluit van 10 maart 2004 te handhaven onder aanvulling en verbetering van de motivering daarvan.
Tegen dit besluit is namens eisers beroep ingesteld.
Namens [E] te [X] is geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om zich als partij te voegen in dit geding op grond van art. 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 8 november 2005. [A] en [C] zijn verschenen in persoon, bijgestaan door mr. Winter voornoemd en mr. H.C.L. Crozier, kantoorgenoot van mr. Winter. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. Stadhouders voornoemd.
De rechtbank stelt voorop dat uit het karakter van de bezwaarschriftprocedure voortvloeit dat indien het bestuursorgaan na heroverweging tot de conclusie komt dat het aangevochten besluit niet in stand kan blijven, dit orgaan niet kan volstaan met (gedeeltelijke) gegrondverklaring van het bezwaarschrift. In dat geval dient, behoudens het zich hier niet voordoende geval waarin de enkele herroeping van dat besluit voldoende is, voor het onjuist bevonden besluit een nieuw besluit in de plaats te worden gesteld.
Tussen de gedeeltelijke gegrondverklaring van het bezwaarschrift in de brief van 30 november 2004 en het in de brief van 13 december 2004 opgenomen besluit dat niet handhavend zal worden opgetreden, bestaat een onverbrekelijke samenhang. De desbetreffende besluiten dienen te worden opgevat als de samenstellende bestanddelen van de in heroverweging gegeven beslissing op het ingediende bezwaarschrift.
Omdat verweerder in de brief van 30 november 2004 heeft volstaan met een gedeeltelijke gegrondverklaring van de bezwaren zonder dit gepaard te doen gaan van een nader voor beroep bij de rechtbank vatbaar inhoudelijk besluit, is gehandeld in strijd met art. 7:11 Awb. Reeds om deze reden is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit, zoals dit blijkt uit de brieven van 30 november 2004 en 13 december 2004, voor vernietiging in aanmerking. Of er aanleiding bestaat voor het instandlaten van de rechtsgevolgen, zal de rechtbank in hetgeen hierna volgt nader beoordelen.
Ten aanzien van de inhoud van het geschil overweegt de rechtbank als volgt.
In geval van overtreding van een wettelijk voorschrift zal het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, volgens vaste jurisprudentie, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Deze in de rechtspraak ontwikkelde regel houdt verband met het algemeen belang dat is gediend met handhaving. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het onderhavige geval sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift. Verweerder is derhalve bevoegd om handhavend op te treden tegen de illegale bebouwing op de percelen [adres] van bakkerij [E] te [X].
Verweerder stelt zich evenwel op het standpunt dat hij niet gehouden is handhavend op te treden vanwege de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden en de uitkomst van de gemaakte belangenafweging. Volgens verweerder is in het onderhavige geval sprake van de volgende bijzondere omstandigheden:
1. de bebouwing is al jaren aanwezig zonder dat er een handhavingsverzoek is ingediend of door de gemeente hiertegen is opgetreden. De bakkerij heeft hierdoor rechten verworven;
2.de bakkerij heeft een aantoonbaar bedrijfseconomisch belang bij de bebouwing;
3.de omwonenden hebben geen belang bij handhavend optreden tegen het gebouw;
4.de aanleiding voor het handhavingsverzoek lijkt te zijn gelegen in een andere zaak, namelijk de dakopbouw die is opgericht ten behoeve van twee meelsilo's.
Verweerder is van mening dat reeds op grond van deze omstandigheden aanleiding bestaat om van handhaving af te zien. Verder is verweerder van mening dat de strijdige situatie op korte termijn door de verlening van vrijstelling en bouwvergunning kan worden gelegaliseerd. Op grond van "pragmatische overwegingen, tijd en geld" heeft verweerder afgezien van het onderzoeken van de vrijstellingsmogelijkheden. Verweerder acht het meer voor de hand te liggen om "de legalisatie samen met de beoordeling van de bakkerij in haar geheel" mee te nemen bij de voor 2005 geplande herziening van de geldende bestemmingsplannen "Workum-kom" en "Correctieve en partiële herziening bestemmingsplan Workum-kom".
Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval geen sprake van concreet zicht op legalisering van de illegale situatie. Er is geen van bakkerij [E] afkomstige bouwaanvraag in behandeling. Reeds hierom faalt het argument van verweerder dat de strijdige situatie op korte termijn kan worden gelegaliseerd door middel van het verlenen van een bouwvergunning, al dan niet gecombineerd met een vrijstellingsbesluit. De toekomstige herziening van het bestemmingsplan bevindt zich evenmin in een zodanig stadium dat thans gesproken kan worden van concreet zicht op legalisering. Niet gebleken is van het van kracht zijn van een voorbereidingsbesluit, noch van het ter inzage gelegd zijn van een ontwerp tot herziening van het geldende bestemmingsplan dan wel van een visie van de Provinciale Planologische Commissie op het ontwerp tot herziening van het plan.
De hiervoor genoemde omstandigheden (1) t/m (4) kunnen evenmin worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die het bestuursorgaan nopen tot het afzien van handhaving.
Blijkens de jurisprudentie mag en moet het bestuursorgaan bij de belangenafweging veel gewicht toekennen aan de daadwerkelijke handhaving van de overtreden wettelijke voorschriften, mede gelet op de belangen van derden die, zoals eisers, stellen overlast te ondervinden van de illegale bebouwing. Hierbij komt ook betekenis toe aan de handhaving van wettelijke voorschriften uit een oogpunt van voorkoming van ongewenste precedentwerking. Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de belangen van bakkerij [E] zodanig zwaarwegend zijn dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, althans in ieder geval deze opvatting onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het beroep van eisers gegrond moet worden verklaard. Het bestreden besluit zal derhalve eveneens moeten worden vernietigs wegens strijd met de artikelen 7:11 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het inhoudelijke oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding voor het instandlaten van de rechtsgevolgen.
Verweerder zal opnieuw dienen te beslissen op de bezwaren van eisers, met inachtneming van deze uitspraak. In dat kader merkt de rechtbank nog het volgende op. Uit de gedingstukken blijkt dat verweerder een inventarisatie heeft gemaakt van de illegale bebouwing. Ter zitting is gebleken dat partijen van mening verschillen over de juistheid van deze inventarisatie, met name over het antwoord op de vraag welk deel van de illegale bebouwing wanneer is gebouwd. Bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar zal verweerder dit punt alsnog voldoende dienen te onderzoeken.
Gelet op het vorenstaande en op art. 8:74 lid 1 Awb zal worden bepaald dat de gemeente Nijefurd het door eisers betaalde griffierecht van € 136,00 aan hen dient te vergoeden.
Met toepassing van art. 8:75 lid 1 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 644,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00). De rechtbank wijst de gemeente Nijefurd aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Van andere kosten die op de voet van art. 8:75 Awb voor vergoeding in aanmerking komen is de rechtbank niet gebleken.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de gemeente Nijefurd het griffierecht van € 136,00 aan eisers vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 644,00, aan eisers te vergoeden door de
gemeente Nijefurd.
Aldus gegeven door mr. E. de Witt, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2006, in tegenwoordigheid van mr. F.P. Dillingh als griffier.
w.g. F.P. Dillingh
w.g. E. de Witt
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 3 februari 2006