ECLI:NL:RBLEE:2006:AV1484

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
8 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/80
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terrasuitbreiding wegens nadelige invloed op toegankelijkheid en leefklimaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 8 februari 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen A Barbedrijf BV en de burgemeester van de gemeente Leeuwarden. A Barbedrijf BV had een vergunning aangevraagd voor de uitbreiding van een terras aan de grachtzijde van de Nieuwestad in Leeuwarden. De burgemeester weigerde deze vergunning op basis van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), omdat de uitbreiding volgens hem de toegankelijkheid van nabijgelegen winkels zou beïnvloeden en het leefklimaat in de omgeving nadelig zou beïnvloeden.

Eiseres, A Barbedrijf BV, heeft tegen deze weigering beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 21 december 2005 is de zaak behandeld, waarbij zowel eiseres als de burgemeester vertegenwoordigd waren. Eiseres betoogde dat de uitbreiding van het terras geen negatieve invloed zou hebben op de bereikbaarheid van de winkels en dat de argumenten van de burgemeester niet voldoende onderbouwd waren.

De rechtbank oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid de vergunning had kunnen weigeren, maar dat het bestreden besluit op enkele punten onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven. De gemeente Leeuwarden werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Deze uitspraak benadrukt de afweging die gemaakt moet worden tussen de belangen van horecabedrijven en de toegankelijkheid van de openbare ruimte, en de noodzaak voor een zorgvuldige motivering bij besluiten die invloed hebben op de leefomgeving.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 05/80
Inzake het geding tussen
[A] Barbedrijf BV, gevestigd te [B], eiseres,
gemachtigde: mr. W. Sleijfer, advocaat te Leeuwarden,
en
de burgemeester van de gemeente van Leeuwarden, verweerder,
gemachtigde: mr. A. Sibma en R. Slof, beiden ambtenaar der gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 11 januari 2005 heeft verweerder eiseres mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: de APV).
Tegen dit besluit is namens eiseres op 24 januari 2005, aangevuld op 14 februari 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 12 mei 2005 is namens Beuneker Antiek en anderen (hierna: betrokkenen) verzocht hen in de gelegenheid te stellen als partij aan het geding deel te nemen. Bij brief van 12 mei 2005 heeft de rechtbank betrokkenen in de gelegenheid gesteld een schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven. Bij brief van 8 juni 2005 is namens betrokkenen van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 21 december 2005. Eiseres is verschenen bij haar directeur [A], bijgestaan door bovengenoemde gemachtigde. Verweerder is verschenen bij bovengenoemde gemachtigden. Betrokkenen zijn verschenen bij hun gemachtigde mr. I. van der Meer, advocaat te Leeuwarden.
Motivering
Bij ongedateerde, bij verweerder op 14 mei 2004 ingekomen brief is namens eiseres verweerder verzocht haar vergunning te verlenen voor het hebben en houden, c.q. het uitbreiden van een terras aan de grachtzijde van de Nieuwestad noord-zijde (NZ), ter hoogte van haar horecabedrijf De Dikke van Dale, gevestigd aan de Nieuwestad 69 te Leeuwarden. Daarbij heeft eiseres aangegeven dat Vamont BV, wier horecabedrijven Vat 69 en Montmartre ter plaatse reeds een terras hebben, bereid is medewerking te verlenen aan deze uitbreiding als haar terras(sen) in oostelijke richting kunnen worden uitgebreid.
Bij ongedateerde, bij verweerder op 10 mei 2004 ingekomen brief hebben Oliver Best Optiek en Unicas Keukens, gevestigd aan de Nieuwestad 61-a en 61, hun bedenkingen geuit tegen het verlenen van de gevraagde vergunning.
Bij besluit van 29 juni 2005 heeft verweerder de gevraagde vergunning, gelet op artikel 2.3.1.2, zesde lid, van de APV, het horecabeleid gemeente Leeuwarden en het bestemmingsplan, geweigerd. Volgens verweerder kan door de uitbreiding van het terras de bereikbaarheid van de winkels, gevestigd aan de Nieuwestad 61 en 61-a, in het geding komen. Door de verplaatsing van het terras moet ook het naastgelegen terras worden verplaatst, als gevolg waarvan fietsenstanders moeten wijken en het gevaar ontstaat dat fietsen tegen de etalages van twee naburige winkels worden geplaatst of wild worden geparkeerd. Door de uitbreiding van het terras verandert de inrichting van de openbare ruimte aanzienlijk en wordt de omvang van de horecavestiging uitgebreid, hetgeen volgens verweerder in strijd is met het horecabeleid. Verweerder is van mening dat door de uitbreiding van het terras het leefklimaat in dit gebied op ontoelaatbaar nadelige wijze, en de toegankelijkheid van de winkels nadelig wordt beïnvloed. Bovendien is ten aanzien van de terrassen een nieuw beleid in ontwikkeling en worden alvorens tot vaststelling daarvan geen wijzigingen in de bestaande situatie toegestaan.
Tegen dit besluit is namens eiseres bij brief van 19 juli 2004 bezwaar gemaakt. Namens eiseres wordt bestreden dat - nog daargelaten dat de door verweerder gehanteerde weigeringsgrond dat de uitbreiding van het terras zou leiden tot een beperking van de bereikbaarheid van een tweetal ter plaatste gesitueerde winkels zich niet verdraagt met de in artikel 2.3.1.2, vierde, vijfde en zesde lid, van de APV vermelde weigeringsgronden - van een aantasting van de bereikbaarheid van de bedoelde winkels geen sprake hoeft te zijn. Volgens eiseres kunnen de fietsenstanders gemakkelijk worden verplaatst.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder overname van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (hierna: de commissie) van 8 december 2004 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het besluit van 29 juni 2004 in stand gelaten. In navolging van de commissie stelt verweerder zich op het standpunt dat, gelet op het door de APV gegeven toetsingskader, in ieder geval moet worden getoetst of er bij de uitbreiding van het onderhavige terras nog sprake kan zijn, c.q. is van een doelmatig gebruik van de weg. De vraag ligt derhalve voor of er geen elementen zijn die een doelmatig gebruik van de weg in de weg staan. Bij de beantwoording van die vraag wordt het beleid, zoals neergelegd in de Horecanota Gemeente Leeuwarden 2000 (hierna: de horecanota), als richtlijn gehanteerd. Dat beleid geeft een zekere garantie voor de toegankelijkheid van onder meer winkels aan de Nieuwestad NZ. Volgens dit beleid dient de vrije straatbreedte minimaal vier tot vijf meter te zijn, of meer naar gelang de situatie. Volgens verweerder zijn er in dit geval voorts een aantal elementen aan te wijzen die een doelmatig gebruik van de weg in de weg staan. De beoogde uitbreiding van het terras leidt ertoe dat fietsenstanders moet worden verplaatst, waardoor een trap naar de gracht in de monumentale kade wordt geblokkeerd. Bij een nog verdere verplaatsing van de standers komen waarschijnlijk de terrassen van verderop gelegen horecagelegenheden in het gedrang. De weigering eiseres de gevraagde terrasvergunning te verlenen levert volgens verweerder voorts geen strijd op met het gelijkheidsbeginsel, nu het door eiseres bedoelde geval niet vergelijkbaar is met het onderhavige.
Namens eiseres wordt in beroep bestreden dat de uitbreiding van het terras, gezien het groot aantal reeds aanwezige terrassen, het doelmatig gebruik van de weg aantast. Namens eiseres is gemotiveerd gesteld dat de uitbreiding van het terras niet hoeft te leiden tot een blokkade van de trap, nu de fietsenstanders naar een andere nabijgelegen plek kunnen worden verplaatst. Volgens eiseres is van een evenwichtige toedeling van de terrasruimte over de aan de Nieuwestad NZ gevestigde horecabedrijven geen sprake en is de onderhavige weigering niet redelijk.
In hun brief van 8 juni 2005 hebben betrokkenen gemotiveerd uiteengezet waarom zij van mening zijn dat de door eiseres voorgedragen bezwaren niet kunnen leiden tot een gegrond beroep.
In zijn verweerschrift heeft verweerder in aanvulling op het bestreden besluit opgemerkt dat de vergunning naast de gronden, genoemd in artikel 2.3.1.2, zevende lid, van de APV ook geheel of gedeeltelijk geweigerd kan worden, indien het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf. Daarbij wordt ook gekeken naar het beleid, zoals is vastgesteld in de horecanota. Door de verplaatsing van het terras wordt de inrichting van de openbare ruimte aanzienlijk veranderd en de omvang van de horecavestiging uitgebreid. Dit verdraagt zich volgens verweerder niet met het in de horecanota vermelde uitgangspunt dat in zogenoemde consolidatiegebieden, waarin het bedrijf van eiseres is gelegen, een uitbreiding van het aantal horecavestigingen niet wenselijk is. Voorts wordt volgens verweerder door de uitbreiding van het terras en het verdwijnen van fietsenstanders de toegankelijkheid van de winkels, en daarmee het leefklimaat nadelig beïnvloed en de bruikbaarheid van de weg als weg verminderd. Verder heeft verweerder nog gewezen op het feit dat ten aanzien van terrassen nieuw beleid in ontwikkeling is, en dat alvorens vaststelling van dit nieuwe beleid geen wijzigingen in de bestaande situaties worden toegestaan. Ten slotte heeft verweerder nog een toelichting gegeven op de toedeling van de terrassen en op zijn standpunt dat het onmogelijk is om de fietsenstanders te verplaatsen naar een andere plaats op hetzelfde stukje Nieuwestad. Tot slot heeft verweerder nog opgemerkt dat de stelling van eiseres dat de gewenste terrasuitbreiding niet mogelijk is omdat er voor de fietsenstanders geen andere plaats is, te kort door de bocht is, nu er meerdere redenen zijn om de terrasuitbreiding te weigeren en tevens diverse belangen zijn afgewogen, waaronder het gevaar voor precedentwerking.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de gemachtigde van betrokkenen ter zitting desgevraagd heeft verklaard dat alleen Oliver Best Optiek en Beuneker Antiek, die inmiddels het pand van Unicas Keukens heeft betrokken, als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) aan het geding wensen deel te nemen.
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Hieromtrent wordt het volgende overwogen.
Ingevolge artikel 2.3.1.2, zesde lid, van de APV beslist in afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1 de burgemeester in het geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de openbare weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.
Ingevolge artikel 2.3.1.2, zevende lid, aanhef en onder a, van de APV kan de burgemeester, onverminderd het gesteld in het vierde en vijfde lid, de in het zesde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf behorende terrassen weigeren indien het beoogde gebruik, voor zover hier van belang, gevaar oplevert voor het doelmatig gebruik van de weg.
Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting houdt de door eiseres gewenste uitbreiding in dat haar terras vier meter in de breedte wordt uitgebreid in westelijke richting. Dit brengt met zich dat het naastgelegen terras van het naburige horecabedrijf eveneens moet worden verplaatst. Als gevolg van die laatste verplaatsing moeten drie zogenoemde fietsenstanders wijken.
De rechtbank stelt vast, en door verweerders gemachtigden is dit ter zitting ook erkend, dat de overwegingen van de commissie in het advies, en daarmee de overwegingen van verweerder in het bestreden besluit, zich beperken tot een bespreking van de weigeringsgrond, neergelegd in artikel 2.3.1.2, zevende lid, onder a, van de APV, en in het bijzonder tot de vraag of er bij de uitbreiding van het onderhavige terras nog sprake kan zijn, c.q. is van een doelmatig gebruik van de weg. Weliswaar valt uit de bewoordingen van het primaire besluit af te leiden dat de vergunning in eerste aanleg is geweigerd op grond van artikel 2.3.1.2, vierde lid, van de APV, maar uit het advies van de commissie blijkt niet dat deze laatste weigeringsgrond subsidiair ook in bezwaar aan de weigering ten grondslag is gelegd.
Met betrekking tot de vraag of verweerder de gevraagde vergunning op grond van de in het bestreden besluit gehanteerde weigeringsgrond heeft kunnen en mogen weigeren, overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de beantwoording van de vraag of het beoogde gebruik gevaar oplevert voor het doelmatig gebruik van de weg, als bedoeld in artikel 2.3.1.2, zevende lid, onder a, van de APV, heeft verweerder een zekere beoordelingsvrijheid, die door de rechter terughoudend dient te worden getoetst.
Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit kennelijk op het standpunt dat de onderhavige uitbreiding van het terras gevaar oplevert voor het doelmatig gebruik van de weg. De in het bestreden besluit daarvoor aangedragen argumenten dat de beoogde uitbreiding van het terras ertoe leidt dat fietsenstanders moet worden verplaatst, waardoor een trap naar de gracht in de monumentale kade wordt geblokkeerd, en dat bij een nog verdere verplaatsing van de standers waarschijnlijk de terrassen van verderop gelegen horecagelegenheden in het gedrang komen, kunnen naar het oordeel van de rechtbank dit standpunt evenwel niet dragen. De rechtbank is van oordeel dat de gebezigde argumenten niet zozeer zien op de vraag of de onderhavige uitbreiding van het terras gevaar oplevert voor het doelmatig gebruik van de weg, maar op de vraag of de onderhavige uitbreiding van het terras een zodanig gevaar oplevert voor het doelmatig gebruik van de weg dat de belangen van eiseres bij de gewenste uitbreiding moeten wijken voor de belangen van verweerder die zijn gediend met de handhaving van de bestaande situatie. Alvorens kan worden toegekomen aan de vraag of de gevraagde vergunning met toepassing van de hier in geding zijnde weigeringsgrond mocht worden geweigerd, dient eerst de vraag te worden beantwoord of die weigeringsgrond zich hier wel voordoet en verweerder bevoegd was de vergunning op die grond te weigeren. In het bestreden besluit blijft deze vraag onbeantwoord. In zoverre berust het bestreden besluit niet op een voldoende draagkrachtige motivering.
De rechtbank ziet niettemin geen grond om te oordelen dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de onderhavige uitbreiding van het terras gevaar oplevert voor het doelmatig gebruik van de weg. Daarbij is van belang dat als gevolg van de voor de uitbreiding noodzakelijke verplaatsing van het naburige terras een drietal fietsenstanders moet wijken, waardoor, zoals verweerder reeds in het primaire besluit en ook in zijn verweerschrift heeft aangegeven, het gevaar ontstaat dat fietsen tegen de etalages van twee naburige winkels worden geplaatst of wild worden geparkeerd. Hieruit volgt dat verweerder bevoegd was de gevraagde vergunning op grond van artikel 2.3.1.2, zevende lid, onder a, van de APV te weigeren.
Met betrekking tot de vraag of verweerder met gebruikmaking van deze bevoegdheid bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid de gevraagde vergunning heeft kunnen weigeren, overweegt de rechtbank het volgende.
Dat, zoals verweerder in het bestreden besluit heeft overwogen, een verplaatsing van de drie standers zonder meer tot een blokkade van de trap naar de gracht zou moeten leiden, acht de rechtbank met de door verweerder daarvoor aangedragen argumenten niet aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat deze standers uitsluitend kunnen worden verplaatst naar het gedeelte van de monumentale kade waar zich de trap naar de gracht bevindt. De blote stelling van verweerder dat bij een verdere verplaatsing waarschijnlijk de terrassen van verderop gelegen horecagelegenheden in het gedrang komen, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Ook in zoverre berust het bestreden besluit niet op een toereikende motivering.
Niettemin is de rechtbank, gelet op hetgeen verweerder in het primaire besluit en het verweerschrift ter zake heeft opgemerkt, van oordeel dat er geen grond is om te oordelen dat verweerder niet in redelijkheid de gevraagde vergunning heeft kunnen weigeren. De rechtbank acht het niet onredelijk dat verweerder, mede gelet op het gevaar voor precedentwerking, in afwachting van het ten aanzien van terrassen in ontwikkeling zijnde beleid niet bereid is wijzigingen in de bestaande situaties toe te staan. Verweerder heeft bij afweging van de betrokken belangen dan ook in redelijkheid deze belangen kunnen laten prevaleren boven het belang van eiseres bij de gewenste uitbreiding.
Nu het bestreden besluit op een aantal aspecten een toereikende motivering ontbeert, is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Gelet op hetgeen hiervoor voorts is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Nu het beroep gegrond worden verklaard, zal de rechtbank gelet op het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb de gemeente Leeuwarden aanwijzen als rechtspersoon die het door eiseres betaalde griffierecht ad € 273,- aan haar dient te vergoeden.
Tevens is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een wegingsfactor 1; 2 x € 322,- x 1= € 644,-).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven;
- bepaalt dat de gemeente Leeuwarden het griffierecht ad € 273,- aan eiseres vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ad € 644,-, aan eiseres te vergoeden door de gemeente Leeuwarden.
Aldus gegeven door mr. E.C.R. Schut, rechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2006, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. E.C.R. Schut
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 8 februari 2006