Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 7 februari 2006
Parketnummer: 17/880240-05
Vordering na voorwaardelijke veroordeling parketnummer 17/081009-04.
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
[adres],
thans verblijvende P.I. Noord, gevangenis De Marwei, te Leeuwarden.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 24 januari 2006.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. R.G. Riemersma, advocaat te Leeuwarden.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De verdachte moet van het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair telastegelegde, worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
De rechtbank acht het onder 1 subsidiar, 2 subsidiair, 3 subsidiair en 4 subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
1 subsidiair:
hij in de periode van 13 juli 2005 tot en met 26 juli 2005, te Rinsumageest, in de gemeente Dantumadeel en/of te of nabij Anjum, in de gemeente Dongeradeel, in Nederland, een personenauto van het merk Volkswagen type Passat heeft voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde personenauto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2. subsidiair:
hij in de periode van 13 juli 2005 tot en met 26 juli 2005, te Groningen, in de gemeente Groningen en/of te of nabij Anjum, in de gemeente Dongeradeel, in Nederland, een kentekenplaat voorzien van het kenteken [kenteken] heeft voorhanden gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde kentekenplaat wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
3. subsidiair:
hij op 11 juli 2002, te Castricum, in de gemeente Castricum, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven, met dat opzet in de nachtelijke uren op een stil weggetje die [slachtoffer] onverhoeds heeft benaderd en vervolgens een stuk touw met kracht tegen de keel van die [slachtoffer] heeft geduwd en om de hals van die [slachtoffer] heeft gedaan en vervolgens nadat die [slachtoffer] op de grond was gevallen naast/achter die [slachtoffer] is gaan zitten en met zijn, verdachtes, hand het gezicht van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en daarbij zijn hand stevig op de mond van die [slachtoffer] heeft gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. subsidiair:
hij op 11 juli 2002, te Castricum, in de gemeente Castricum, opzettelijk mishandelend een persoon te weten [slachtoffer], een stuk touw met kracht tegen de keel van die [slachtoffer] heeft geduwd en om de hals van die [slachtoffer] heeft gedaan en met zijn, verdachtes, hand het gezicht van die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of daarbij stevig zijn hand op/over de mond van die [slachtoffer] heeft gedrukt en die [slachtoffer] met (veel) kracht bij haar arm heeft vastgegrepen, waardoor die [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op de misdrijven:
1. subsidiair Opzetheling.
2. subsidiair Opzetheling
3. subsidiair Poging tot opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven.
4. subsidiair Mishandeling.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze
naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister;
- het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- de vordering van de officier van justitie tot veroordeling van verdachte terzake het telastegelegde tot gevangenisstraf van 10 maanden;
- het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in de eerste plaats bewezenverklaard dat verdachte opzettelijk een personenauto en twee kentekenplaten heeft geheeld. Verdachte heeft gereden in die auto, waarop die platen waren bevestigd. Zowel de auto, alsook de kentekenplaten waren (afzonderlijk) van diefstal afkomstig.
Verdachte is in het verleden veelvuldig met politie en justitie in aanraking gekomen met betrekking tot vermogensdelicten en terzake tot vrijheidsstraffen veroordeeld. Een en ander rechtvaardigt reeds het opleggen van een vrijheidsstraf van enige duur.
De rechtbank heeft voorts bewezenverklaard dat verdachte in 2002 gepoogd heeft een jonge vrouw van haar vrijheid te beroven en haar daarbij ook heeft mishandeld. Dat gebeurde omstreeks het middernachtelijk uur.
Het slachtoffer heeft, zoals zij in haar slachtofferverklaring -ongeveer 3 1/2 jaar later- heeft geschreven, kunnen ontsnappen door als een bezetene voor haar leven te vechten.
De gebeurtenis heeft (nog steeds) ernstige psychische gevolgen bij het slachtoffer en haar familie achtergelaten, zozeer zelfs, dat zij het niet aandurfde de terechtzitting bij te wonen en zodoende met verdachte te worden geconfronteerd.
De rechtbank is van oordeel dat voor deze feiten een vrijheidsstraf van aanmerkelijke duur passend en geboden is.
De eis van de officier van justitie doet onvoldoende recht aan de ernst van de met name sub 3 en 4 bewezenverklaarde feiten en de rechtbank zal dan ook een vrijheidsstraf opleggen van na te melden, langere duur. Het ter terechtzitting namens verdachte gedane verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf afgewezen.
[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar schade geleden schade ten gevolge van de aan verdachte onder 3 subsidiair en 4 subsidiair telastegelegde en bewezenverklaarde feiten alsmede de gronden waarop deze berust.
Van de gevorderde materiële schade tot een betaalbedrag van ? 865,- acht de rechtbank in ieder geval een bedrag van ? 500,- voldoende aannemelijk geworden en in zodanig verband staand met de door verdachte gepleegde strafbare feiten, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht dit gedeelte van de vordering derhalve gegrond en als voorschot voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
VORDERING NA VOORWAARDELIJKE VEROORDELING
Bij onherroepelijk geworden vonnis van 1 april 2004, gewezen door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Leeuwarden, is de verdachte veroordeeld tot -voor zover hier van belang- een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 16 april 2004. Bij vordering d.d. 29 december 2005 heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij voormeld vonnis voorwaardelijk opgelegde straf.
De hiervoor onder 1 subsidiair en 2 subsidiair bewezenverklaarde feiten zijn door verdachte begaan voor het einde van de bij voormeld vonnis gestelde proeftijd. De rechtbank zal op grond daarvan de tenuitvoerlegging gelasten van de aan verdachte bij voornoemd vonnis van 1 april 2004 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14g, 36f, 45, 57, 63, 282, 300 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 primair, 2 primair, 3 primair en 4 primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder feit 1 subsidiair, feit 2 subsidiair, feit 3 subsidiair en feit 4 subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ? 500,00 (zegge: vijfhonderd euro).
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van ? 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 500,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer
17/081009-04:
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige strafkamer van de rechtbank te Leeuwarden d.d. 1 april 2004, te weten: drie maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Bracht, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. J. van Bruggen, rechters, bijgestaan door mr. J.D. Nijenhuis, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 7 februari 2006.