RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[A], wonende te [B], eiser,
gemachtigde: mr. M.T. Hoen, werkzaam bij Rechtshulp Noord vestiging Drenthe,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kollumerland, verweerder,
gemachtigde: E. Tuinstra, werkzaam bij verweerders gemeente.
Bij besluit van 10 mei 2005 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij in zijn bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard met toepassing van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
De Minister van Defensie is onder toepassing van art. 8:26 lid 1 Awb in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 5 januari 2006. Eiser is verschenen, bijgestaan door bovenvermelde gemachtigde en zijn echtgenote mevrouw I. Agelink. Verweerder is bij bovengenoemde gemachtigde verschenen. Namens de Minister van Defensie zijn verschenen drs. M.A. Mudde en mr. H. Zilverberg.
Bij besluit van 12 januari 2005 heeft verweerder aan het Ministerie van Defensie, dienst Gebouwen, Werken en Terreinen, gevestigd te Zwolle een bouwvergunning verleend voor het bouwen van 13 schotelantennes op het perceel Wytsmaweg 11 te Burum.
Tegen dit besluit is door eiser bij brief van 21 februari 2005 bezwaar gemaakt. Daarbij is gesteld dat verweerder de veiligheid (voor omwonenden) onvoldoende kan waarborgen op dit defensieterrein. Voorts heeft eiser aangegeven twijfels te hebben ten aanzien van de vestiging van een defensieterrein direct naast een particulier bedrijventerrein.
Bij besluit van 10 mei 2005 heeft verweerder eiser, onder overneming van het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften, niet-ontvankelijk verklaard. Aangegeven is dat eiser niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.
Namens eiser is in beroep aangevoerd dat volgens jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) men belanghebbende is, indien men zicht heeft op de locatie of in de directe nabijheid daarvan woonachtig is. Eiser is van mening dat hij aan beide eisen voldoet en wijst daarbij ten aanzien van het zichtcriterium op de bij het beroepschrift gevoegde foto’s. Voorts is eiser van mening dat de bouwvergunning in strijd is met de voorschriften van het bestemmingsplan.
In het verweerschrift heeft verweerder naar voren gebracht dat uit de door eiser overgelegde foto’s blijkt dat vanaf de bovenverdieping van de woning zicht is op één van de ca. 35 meter hoge schotelantennes die gelegen is ten noordoosten van de in het onderhavige geschil aan de orde zijnde locatie. Verweerder stelt zich op het standpunt dat met deze foto’s in het geheel niet is komen vast te staan dat eiser ook zicht zal hebben op de vergunde schotelantennes. Verder concludeert verweerder dat de afstand van de woning van eiser tot de betreffende locatie zodanig is dat ook op basis daarvan geen sprake kan zijn van rechtstreekse betrokkenheid bij de verleende bouwvergunning. Verweerder verwijst hierbij naar de overgelegde kaart/foto waarop zichtlijnen richting het betreffende perceel zijn weergegeven. Tevens heeft verweerder foto’s bijgevoegd die zijn genomen in de directe omgeving van het woonadres van eiser. Verweerder heeft afsluitend opgemerkt dat de bezwaren van eiser bij een inhoudelijke beoordeling niet tot een ander besluit hadden kunnen leiden, omdat deze bezwaren enkel zijn gebaseerd op een subjectieve beleving omtrent veiligheid van de omgeving. Dit aspect dient, gezien het feit dat er geen sprake is van strijdigheid met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, bij de verlening van de bouwvergunning buiten beschouwing te blijven.
Bij brief van 26 juli 2005 is namens de vergunninghouder gesteld dat eiser op een afstand van 1450 meter van de bouwlocatie woont en daarmee niet in de directe nabijheid van de te bouwen schotelantennes woont. Voorts is opgemerkt dat eiser zicht heeft op een schotelantenne met een doorsnede van 32 meter, terwijl de te bouwen schotelantennes een doorsnede van maximaal 11,1 meter hebben. Deze schotels zullen dan ook vanuit de woning van eiser niet of nauwelijks te zien zijn. Voorts is gesteld dat geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
In een aanvullend beroepschrift van 25 oktober 2005 is namens eiser -kort samengevat- ingegaan op het gebruik van het grondstation en de schotelantennes. Voorts zijn tekeningen overlegd waaruit naar de mening van eiser blijkt dat de totale hoogte van de schotelantennes onduidelijk blijft, maar deze in ieder geval hoger worden dan de door vergunninghouder aangevoerde 11,1 meter. Eiser zal daarom zicht hebben op de te bouwen schotelantennes. Onder verwijzing naar een uitspraak van de AbRS is eiser van mening dat hij als belanghebbende dient te worden aangemerkt, gelet op de opvallendheid van de schotelantennes, de grote uitstraling op het landschap en de ingrijpendheid van de plaatsing voor de omwonenden.
Bij brief van 28 december 2005 heeft eiser een brief van het Ministerie van Defensie van 15 december 2005 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer overgelegd. In dat kader heeft eiser aangegeven dat hij uit bedoelde brief begrijpt dat de beveiliging niet permanent zal zijn en dat hij bevreesd is dat beveiliging in geval van acuut gevaar of calamiteiten te laat zal arriveren.
In dit geding dient de rechtbank te beoordelen of verweerder bij het bestreden besluit terecht en op goede gronden het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het geding spitst zich daarbij toe op de vraag of eiser als belanghebbende bij het besluit van 12 januari 2005 kan worden aangemerkt.
In art. 1:2 lid 1 Awb is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
De rechtbank is van oordeel dat het belang van eiser niet rechtstreeks betrokken is bij het besluit van verweerder van 12 januari 2005. Daarbij oordeelt de rechtbank het in de eerste plaats van belang dat uit de gedingstukken is gebleken dat de woning van eiser op een afstand van ongeveer 1450 meter gelegen is van de in geding zijnde locatie zodat niet gezegd kan worden dat hij in de nabije omgeving van de in geding zijnde schotelantennes woonachtig is. Voorts oordeelt de rechtbank het van belang dat uit de namens verweerder en vergunninghouder overgelegde foto’s niet blijkt dat eisers -gelet op de ruime afstand, de geringe hoogte van de schotelantennes en de aanwezigheid van bebossing en bebouwing tussen de woning van eiser en de thans in geding zijnde schotelantennes- zicht hebben op deze (inmiddels) geplaatste schotelantennes. Ten aanzien van dit laatste punt merkt de rechtbank op dat het weliswaar zou kunnen zijn dat eiser (uitsluitend) vanuit de bovenste etage van zijn woning mogelijk in beperkte mate uitzicht heeft op (een deel van de) in geding zijnde schotelantennes, maar dit maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser daarmee als rechtstreeks belanghebbende bij het besluit van 12 januari 2005 dient te worden aangemerkt. Voorts oordeelt de rechtbank de ruimtelijke uitstraling van de in geding zijnde schotelantennes niet zodanig dat zij van invloed zijn op de woon- en leefomgeving van eiser nu zij geplaatst zijn op een terrein waar reeds schotelantennes waren geplaatst en de reeds geplaatste schotelantennes groter (in omvang) zijn dan de thans in geding zijnde schotelantennes. Ten aanzien van het door eiser gestelde omtrent de veiligheidsaspecten wordt het volgende overwogen. Indien de plaatsing van schotelantennes al zou leiden tot een verminderde veiligheid, wat daar overigens ook van zij, niet aannemelijk geworden is dat dit een zodanig effect heeft dat de invloedssfeer van de plaatsing van de antennes zodanig groot is, dat dient te worden afgeweken van het hierboven gehanteerde zicht- en afstandscriterium.
Verweerder heeft eiser derhalve terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2006, in tegenwoordigheid van mr. E. Nolles als griffier.
w.g. E. Nolles
w.g. E.M. Visser
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto art. 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 13 januari 2006