Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen
partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1 Eiser was getrouwd met [B]. In de loop van december 1999 zijn zij duurzaam gescheiden gaan leven. Het huwelijk is op [datum] door echtscheiding ontbonden. Tot de huwelijksgoederengemeenschap, die nog niet is verdeeld, behoort onder andere een bankrekening met rekeningnummer [nummer]. Zowel eiser als [B] is gerechtigd tot deze (gezamenlijke) bankrekening.
2.2. Naar aanleiding van een brief, gedateerd 22 juli 2002, van eisers gemachtigde heeft verweerder met dagtekening 2 augustus 2002 aan eiser onder nummer [nummer] (hierna: H20) een voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2002 opgelegd tot een verschuldigd bedrag aan belasting en premie van € 801.169. Eiser heeft deze belastingaanslag betaald.
2.3 Naar aanleiding van een andere brief, gedateerd 17 oktober 2002, van eisers gemachtigde heeft verweerder met dagtekening 21 januari 2003 aan eiser onder nummer [nummer] (hierna: H21) een nadere voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2002 opgelegd tot een verschuldigd bedrag aan belasting en premie van € 2.050.438 en € 2.593 aan heffingsrente. Na verrekening van de H20 resteerde een bedrag van € 1.251.862, welk bedrag eiser heeft betaald.
2.4 Op of omstreeks 18 september 2003 heeft verweerder de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 ontvangen. Op grond van de inkomenselementen blijkend uit dit aangiftebiljet heeft het geautomatiseerde heffingssysteem van verweerder de vermelde voorlopige aanslagen verminderd. De H20 is verminderd tot op € 16.741 en de H21 tot op nihil. Het meerdere van de door eiser op deze voorlopige aanslagen betaalde bedragen is de ontvanger, onder het toekennen van invorderingsrente uitbetaald op de onder 2.1 vermelde (gezamenlijke) bankrekening.
2.5 Na ontvangst van de op 27 november 2003 en 3 december 2003 gedagtekende mededelingen tot terugbetaling van de H21 respectievelijk de H20 als voormeld, heeft eiser op 5 december 2003 zowel aan verweerder als aan de Belastingdienst/Centrale administratie/Betalingsverwerking te Apeldoorn gefaxt dat uitbetaling plaats diende te vinden op ING-bankrekeningnummer [nummer], waartoe alleen eiser is gerechtigd.
2.6 Op de kennisgevingen tot ontvangst of verrekening van zowel de H20, gedagtekend op 9 december 2003, als de H21, gedagtekend op 2 december 2003, staat vermeld dat het na eventuele verrekening resterende bedrag zal worden overgemaakt op het onder 2.5 vermelde bankrekeningnummer.
2.7 Na bijschrijving op de onder 2.1 vermelde gezamenlijke bankrekening van de door de ontvanger uitbetaalde bedragen van € 804.791 respectievelijk € 1.274.492 heeft [B] dit geld meteen telefonisch laten overschrijven naar een rekening waartoe alleen zij gerechtigd was.
2.8 Verweerder heeft tevergeefs geprobeerd [B] te bewegen tot terugbetaling van de onder 2.7 vermelde bedragen. Vervolgens heeft de ontvanger zich op het standpunt gesteld dat hij de vermelde verminderingen bevrijdend heeft betaald.
2.9 Verweerder heeft met dagtekening 4 juni 2004 aan eiser onder nummer [nummer] (hierna: H22) een nadere voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2002 opgelegd tot een verschuldigd bedrag aan belasting en premie van € 2.068.826 en € 86.387 aan heffingsrente onder verrekening van de H20 tot een bedrag van € 16.741, zodat een te betalen bedrag van € 2.138.472 resteert.
2.10 Eiser heeft op 15 juli 2004 tegen de H22 bezwaar gemaakt.
2.11 Naar aanleiding van de ontvangst op of omstreeks 2 december 2004 van eisers aangiftebiljet inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 heeft verweerder met dagtekening 12 januari 2005 aan eiser onder nummer [nummer] (hierna: H23) een nadere voorlopige aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2002 opgelegd tot een verschuldigd bedrag aan belasting en premie van € 2.095.352 en € 1.692 aan heffingsrente onder verrekening van de H22, zodat -na betaling van de H22- nog een te betalen bedrag van € 28.218 resteert.
2.12 Eiser heeft op 21 januari 2005 bezwaar gemaakt tegen de H23.
2.13 Bij afzonderlijke uitspraken van 7 maart 2005 heeft verweerder beide -onder 2.10 en 2.12- genoemde bezwaarschriften ongegrond verklaard.
2.14 Bij brief van 30 maart 2005, welke op 31 maart 2005 is ontvangen ter griffie, heeft eiser beroep ingesteld tegen de onder 2.13 vermelde uitspraken op bezwaar.
2.15 Het is voor verweerder mogelijk in zijn geautomatiseerde heffingssysteem codes in te vullen waardoor voorlopige aanslagen niet automatisch worden verminderd. Verweerder erkent dat een dergelijke code ten onrechte niet is ingevuld voor de aanslagregeling over het jaar 2002 ten aanzien van eiser.