RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/1219
Uitspraakdatum: 18 januari 2006
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[A.],
wonende te [B], eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Heerenveen,
verweerder,
gemachtigden H. Steenis en C.M. van Eck.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Verweerder heeft aan eiser op 14 juni 2005 een naheffingsaanslag opgelegd in de parkeerbelasting ten bedrage van in totaal € 46,70 bestaande uit € 0,70 parkeerbelasting en € 46,-- kosten.
1.2 Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3 Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2005 te Leeuwarden.
Eiser is daarbij in persoon verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Op grond van de stukken van het geding en de verklaring van verweerder ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1 Op 14 juni 2005 stond het voertuig met kenteken [00-AA-BB], waarvan eiser de eigenaar is, geparkeerd aan [C] te Heerenveen. Conform de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2005 kan op deze plaats tegen betaling worden geparkeerd voor een tarief van € 0,70 per uur.
2.2 Op 14 juni 2005 om 10.38 uur is aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2.3 Eiser heeft voor het parkeren van zijn auto met kenteken [00-AA-BB] geen parkeerkaartje gekocht.
3.1 In geschil is de hoogte van het bedrag aan kosten die aan eiser bij de naheffingsaanslag opgelegd zijn. Eiser stelt dat deze kosten te hoog zijn vast gesteld. Verweerder stelt dat de kosten terecht op € 46,-- zijn vastgesteld.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3 Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag.
3.4 Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1 Op grond van artikel 234, vierde lid, van de Gemeentewet (hierna: de wet) wordt ingeval een naheffingsaanslag wordt opgelegd, deze berekend over een parkeerduur van een uur, tenzij aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan.
4.2 Artikel 234, zesde lid, van de wet - voor zover thans van belang - bepaalt dat ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag kosten in rekening worden gebracht. Deze kosten maken onderdeel uit van de naheffingsaanslag en worden afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld.
4.2 In artikel 234, zevende lid, van de wet is geregeld dat bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld worden met betrekking tot de wijze van berekening en de maximale hoogte van de in het zesde lid van dat artikel bedoelde kosten.
4.3 In artikel 2, eerste lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen is geregeld dat het bedrag van de kosten zoals bedoeld in artikel 234, zesde lid, van de wet is gebaseerd op een raming van het jaarlijkse totaal van de betreffende kosten, in verhouding tot het geraamde jaarlijkse aantal aaneengesloten parkeerperioden binnen een kalenderdag waarover nageheven wordt.
4.4 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen kunnen de gemeentelijke kosten ter zake van het opleggen van een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 234, vierde lid, van de wet ten hoogste bestaan uit de volgende componenten, voor zover deze rechtstreeks voortvloeien uit de inning van niet betaalde parkeerkosten:
a. vaste informatieverwerkingskosten;
b. variabele informatieverwerkingskosten;
c. kosten van afschrijving;
d. kosten van interest;
e. personeelskosten;
f. overheadkosten, welke ten hoogste 50% van de personeelskosten mogen bedragen.
4.5 Ingevolge artikel 2, tweede lid, Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen, stelt de gemeenteraad op basis van een raming van het jaarlijkse totaal van de kosten, in verhouding tot het geraamde jaarlijkse aantal aaneengesloten parkeerperioden binnen een kalenderdag waarover wordt nageheven, het bedrag vast dat per nageheven aaneengesloten parkeerperiode binnen een kalenderdag aan de belastingschuldige in rekening wordt gebracht.
4.6 Uit de parlementaire behandeling (Kamerstukken II 1989/90, 19 405, nr. 13) van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen blijkt dat in het kader van dit besluit alleen die kosten worden doorberekend welke rechtstreeks voortvloeien uit het fiscaal afhandelen van het niet betalen van parkeerbelastingen. Daarbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de aanschaf van hardware, software, applicaties en licenties, de afschrijving op huisvesting, de salarissen van parkeercontroleurs, de kosten van financiële administratie en secretariaatskosten. De kostencomponenten in dit artikel zijn opgenomen in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en ontleend aan een vergelijkende analyse van reële kostenramingen van een aantal gemeenten.
4.7 Ingevolge artikel 3, Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen, bedraagt het bedrag bedoeld in artikel 2, tweede lid, met ingang van 1 januari 2005 ten hoogste € 46,--.
4.8 Uit artikel 8 van de Verordening op de heffing en de invordering van een parkeerbelasting 2005 van de gemeente Heerenveen, vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 11 november 2004, blijkt dat het bedrag van de kosten zoals bedoeld in artikel 234, zesde lid, van de wet vastgesteld is op € 46,--. Uit de door verweerder op vragen van de rechtbank overgelegde kostenraming voor het jaar 2005 blijkt dat dit bedrag als volgt is samengesteld:
a. vaste informatieverwerkingskosten (Mandaat) € 44.000,--
b. variabele informatieverwerkingskosten € 2.100,--
c. kosten van afschrijving € 11.750,--
d. personeelskosten Parkeer Combinatie Holland € 250.000,--
e. overhead Parkeer Combinatie Holland € 37.500,--
f. personeelskosten gemeente incl. overhead € 16.400,--
---------------
Totale kosten naheffingsaanslag € 361.750,--
Aantal (verwachte) naheffingen 2005 7.700
Kosten per naheffingsaanslag € 46,98
4.9 Gelet op de door de gemeente overgelegde kostenraming, zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.8, heeft verweerder voldaan aan het bepaalde in artikel 234, zevende lid, van de wet juncto artikel 2 en 3 Besluit gemeentelijke parkeerbelasting.
4.10 Het beroep van eiser treft derhalve geen doel.
5.1 De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.W. Keuning. De beslissing is op 18 januari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van T.A. Terpstra, griffier.
Afschrift aangetekend
verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.