Beoordeling van het geschil
4.1 Het verzoek van eiseres om het beroepschrift ingevolge artikel 8:52 Awb versneld af te handelen, is door de rechtbank afgewezen, nu naar het oordeel van de rechtbank eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de onderhavige zaak een spoedeisend karakter heeft. Voorts wijst de rechtbank erop dat de huidige korte doorlooptijd van zaken bij de rechtbank reeds resulteert in een voortvarende behandeling.
4.2 Ingevolge artikel 7:15, tweede en derde lid, van de Awb worden de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Het verzoek wordt gedaan voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist. Het bestuursorgaan beslist op het verzoek bij de beslissing op het bezwaar.
4.3 Vaststaat dat eiseres in haar bezwaarschrift heeft verzocht om vergoeding van de kosten die zij in verband met de behandeling van redelijkerwijs heeft moeten maken. Uit de als bijlage E bij het verweerschrift gevoegde brief van verweerder van 27 januari 2005 volgt dat verweerder heeft beslist dat eiseres niet in aanmerking komt voor de door haar gevraagde vergoeding. Ondanks dat in deze brief staat vermeld dat de officiële uitspraak op het bezwaarschrift van eiseres afzonderlijk aan eiseres zal worden toegezonden, is de rechtbank van oordeel dat deze brief als uitspraak op het bezwaarschrift met de daarbij op het verzoek om kostenvergoeding genomen beslissing moet worden aangemerkt. Hierbij wijst de rechtbank erop dat de brief van 27 januari 2005 een rechtsmiddelenverwijzing bevat, dat niet op andere wijze uitspraak is gedaan en dat de vermindering van de voorlopige aanslag uiteindelijk heeft plaatsgevonden bij een nadere voorlopige aanslag, waartegen aldus de rechtsmiddelenverwijzing (opnieuw) bezwaar kon worden gemaakt. Aan het door eiseres in haar beroepschrift in dit verband opgeworpen primaire standpunt gaat de rechtbank - wat daar verder ook van zij - voorbij. De rechtbank overweegt derhalve dat het beroep moet worden geacht te zijn gericht tegen de in de brief van verweerder d.d. 27 januari 2005 vervatte beslissing op het verzoek van eiseres om vergoeding van de in de bezwaarprocedure gemaakte kosten.
4.4 Uit de vaststaande feiten volgt dat verweerder bij het vaststellen van de onderhavige voorlopige aanslag - gelet op het bepaalde in artikel 8.11, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 - een te laag bedrag aan arbeidskorting in aanmerking heeft genomen en dat verweerder op het bezwaar van eiseres deze onrechtmatigheid heeft erkend en vervolgens heeft weggenomen door deze voorlopige aanslag te verminderen. De rechtbank is van oordeel dat het feit dat het door eiseres ingediende papieren aangiftebiljet niet de mogelijkheid bood om de bij de loonheffing in aanmerking genomen arbeidskorting te vermelden, een omstandigheid is die voor rekening van verweerder dient te komen. Dit klemt te meer nu de digitale aangiftebiljetten voor 2003 die mogelijkheid wel boden. Onder deze omstandigheid mag van verweerder worden verlangd dat hij de, naar vaststaat, in zijn computersysteem verwerkte gegevens van eiseres' loonbelastingkaart betrekt bij de vaststelling van de voorlopige aanslag en kan de massaliteit van het proces niet tot een ander oordeel leiden. Derhalve vloeit het herroepen van de voorlopige aanslag voort uit een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid, zodat verweerder een vergoeding voor de kosten van het bezwaar had moeten toekennen. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren.
4.5 De rechtbank veroordeelt op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) op € 40,25 (1 punt voor het bezwaarschrift met een waarde van € 161,-- en een wegingsfactor van 0,25) ter zake van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
4.6 De rechtbank vindt in de omstandigheden van het geval aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb verweerder eveneens te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit vast op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1) ter zake van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.