ECLI:NL:RBLEE:2005:BA6161

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
20 oktober 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/463
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van belastingaftrekken voor rente, ziektekosten en scholingsuitgaven

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 20 oktober 2005 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2001, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.756,-- had vastgesteld. Eiser had in zijn aangifte rente van een hypothecaire lening, ziektekosten en scholingsuitgaven in aftrek gebracht, maar de inspecteur had deze aftrekken niet geaccepteerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de door hem geclaimde aftrekken. Eiser had een hypothecaire lening afgesloten ter voldoening van een borgstellingsovereenkomst, maar de rechtbank oordeelde dat de rente op deze lening niet als kosten van de eigen woning kon worden afgetrokken. Daarnaast heeft eiser geen specificaties of bewijsstukken overgelegd voor de geclaimde ziektekosten en scholingsuitgaven, ondanks herhaalde verzoeken van de inspecteur om deze informatie te verstrekken.

De rechtbank concludeerde dat de inspecteur voldoende gelegenheid had geboden aan eiser om de benodigde informatie te verstrekken en dat eiser niet had voldaan aan zijn verplichtingen om bewijs te leveren. Daarom werd het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel had gehandeld en dat de aanslag en de uitspraak op bezwaar in stand konden blijven. Eiser werd in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Leeuwarden of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/463
Uitspraakdatum: 20 oktober 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord,
verweerder,
gemachtigde dhr. B. Meeuwsen.
Ontstaan en loop van het geding
1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2001 een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting-/-premie volksverzekeringen berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 24.756,--.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
1.3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 september 2005 te Leeuwarden.
Partijen zijn daar verschenen.
De feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Eiser, geboren op 26 januari 1943 en gehuwd, heeft in (onder meer) het onderhavige jaar een WAO/AAW – uitkering van het LISV van € 24.598,-- en een pensioen/lijfrente van Centraal Beheer Schadeverzekering N.V. te Apeldoorn (: Centraal Beheer) van € 5.779,-- genoten.
2.2. Eiser heeft op 31 maart 1994 ten behoeve van de bouw van zijn huidige woning een hypothecaire lening afgesloten bij Centraal Beheer. Hij hield geen aandelen in het kapitaal van [X].
2.3. Eiser was in de jaren 1993 en 1994 als statutair directeur werkzaam bij [X]. te [vestigingsplaats] (: [X]).
2.4. In of omstreeks juni 1993 is de Coöperatieve Rabobank “Bolsward – Makkum e.o.” B.A. gevestigd te Bolsward (: de Rabobank) een zakelijke relatie aangegaan met [X]. In dit verband is door de Rabobank aan [X] een lening verstrekt en mocht [X] een debetstand aanhouden op haar rekening - courant bij de Rabobank. Eiser heeft zich tot een bedrag van f 100.000,- borg gesteld ter zake van deze geldleningen van [X].
2.5. Op 11 augustus 1994 is [X] in staat van faillissement gesteld, na aangifte daartoe door eiser. Door dit faillissement van [X] is de borgsom opeisbaar geworden.
2.6. Eiser heeft op 7 maart 2000 een bedrag van f 100.000,- geleend bij de Rabobank, welk bedrag hij dientengevolge hoofdelijk schuldig is geworden aan de Rabobank. Het gaat om een hypothecaire lening met zijn hiervoor onder 2.2. bedoelde woning als onderpand. Uit de schuldbekentenis blijkt het bestedingsdoel van de geldlening:
“De geldlening wordt verstrekt ter voldoening van een schuld uit hoofde van een tussen de debiteur en de bank gesloten borgstellingovereenkomst. Laatstgenoemde overeenkomst is aangegaan ten behoeve van de voortgang van de onderneming van de debiteur en het behoud van werkgelegenheid binnen die onderneming voor debiteur en derden/werknemers.”
Uit de schuldbekentenis blijkt verder dat op de geldlening geen aflossingen behoeven plaats te vinden, behalve in de gevallen zoals vermeld in de Algemene voorwaarden van de Rabobank en dat eiser een nominale rente verschuldigd is van 4,5 % op jaarbasis met ingang van 30 maart 2000.
2.7. De in 2001 betaalde rente over de onder 2.6. omschreven lening heeft eiser in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 2001 in aftrek gebracht als betaalde rente van een eigenwoning-schuld. Verweerder heeft deze aftrek bij de aanslagregeling niet geaccepteerd en het belastbare inkomen uit woning en werk dienovereenkomstig gecorrigeerd.
2.8. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift, met dagtekening 21 december 2004, tegen de door verweerder opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 aangegeven dat de belastingdienst door hem gemaakte ziektekosten, kosten vanwege studie en / of opleiding en hypotheekrente ter zake van de tweede hypotheek in aanmerking dient te nemen. Om aftrek in verband met gemaakte studie/opleidingskosten en ziektekosten heeft hij pas in zijn bezwaarschrift verzocht. In het bezwaarschrift heeft hij deze door hem geclaimde kostenaftrek niet nader gespecificeerd en zijn evenmin schriftelijke bewijsstukken en betalingsbewijzen betrekking hebbend op het jaar 2001 bijgevoegd.
2.9. Bij brief van 8 februari 2005 heeft verweerder aan eiser verzocht vóór 22 februari 2005 nadere informatie (een specificatie/opstelling alsmede daarop betrekking hebbende schriftelijke bewijsstukken en betalingsbewijzen) in te sturen ter zake van de geclaimde aftrek in verband met ziekte - en studiekosten.
2.10. Bij brief van 24 februari 2005 heeft verweerder eiser nogmaals in de gelegenheid gesteld de gevraagde informatie vóór 3 maart 2005 te verschaffen. Tevens heeft verweerder eiser er op gewezen dat het niet verstrekken van de informatie leidt tot verzwaring van de bewijslast en heeft hij in dit verband naar artikel 27e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (:AWR) verwezen.
2.11. Bij brief van 1 maart 2005 heeft eiser verweerder verzocht hem een termijn te verlenen voor het indienen van de gronden, dit in verband met het inwinnen van fiscaal advies in verband met de aftrekpost beroepskosten van f 100.000,--.
2.12. Verweerder heeft met eiser telefonisch afgesproken dat eiser op 2 maart 2005 op het belastingkantoor zou verschijnen en hem verzocht de gevraagde schriftelijke bescheiden vóór deze datum toe te sturen. Op telefonisch verzoek van eiser is deze afspraak door verweerder verzet naar 16 maart 2005, wederom met het verzoek vóór laatstgenoemde datum de gevraagde schriftelijke stukken aan verweerder te doen toekomen. Er heeft geen overlegging van de gevraagde specificaties en stukken plaatsgevonden.
2.13. Bij brief van 14 maart 2005 heeft eiser wederom een verzoek gedaan tot het verlenen van uitstel voor het indienen van de gronden, waarbij hij heeft aangevoerd dat hij in verband met ziekte de eerste 6 weken niet beschikbaar is.
2.14. Bij brief met dagtekening 15 maart 2005 heeft verweerder, onder verwijzing naar onder meer artikel 27e van de AWR, eiser meegedeeld dat hij voornemens is het bezwaar af te wijzen.
2.15. Bij brief van 23 maart 2005 heeft eiser gereageerd op de laatst bedoelde brief van verweerder.
2.16. In de uitspraak op het bezwaarschrift van 1 april 2005 heeft verweerder het bezwaar van eiser afgewezen. De door verweerder in zijn brief van 8 februari 2005 gevraagde informatie en stukken ter zake van de geclaimde studie – en ziektekosten over het jaar 2001 zijn door eiser niet aan verweerder verstrekt.
Het geschil
3.1. In geschil zijn de antwoorden op de volgende vragen:
-Heeft verweerder in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel gehandeld?;
-Dient de in 2001 betaalde rente op de in 2000 overgegane geldlening als kosten van de eigen woning of anderszins in aftrek te worden toegestaan?;
-Heeft eiser recht op aftrek buitengewone uitgaven in verband met ziekte?;
-Heeft eiser recht op aftrek scholingsuitgaven?
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
3.3. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag.
3.4. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling van het geschil
Het zorgvuldigheidsbeginsel
4.1. Voor de rechtbank is er geen aanleiding om aan te nemen dat verweerder ten opzichte van eiser heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, waaraan het gevolg dient te worden verbonden dat de uitspraak moet worden vernietigd. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank aan eiser voldoende gelegenheid heeft gegeven de - ter zake van de geclaimde aftrek ter zake van studie- en scholingskosten - gevraagde informatie en bescheiden te verschaffen. Verweerder kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden verweten dat hij ten aanzien van de te betalen aanslag of de geclaimde aftrekposten naar eiser toe niet voldoende duidelijk is geweest. Ook overigens is door eiser onvoldoende gesteld en aannemelijk gemaakt voor een geslaagd beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel of enig ander algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
De rente van de lening
4.2. Vooropgesteld dient te worden dat de vraag of de voldoening van de schuld van f 100.000,- uit hoofde van de tussen eiser en de Rabobank gesloten borgstellingovereenkomst kan worden afgetrokken, wat daar ook van zij, niet in de onderhavige procedure ter zake van het jaar 2001 ter beoordeling van de rechtbank staat. Deze betaling heeft immers in het jaar 2000 plaatsgevonden. Voor de rechtbank is er geen aanleiding aan te nemen dat die betaling in 2000 tevens ziet op latere jaren, waaronder 2001.
4.3. De rechtbank is van oordeel dat de in 2000 afgesloten hypothecaire lening in een te ver verwijderd verband staat tot de positie – statutair directeur - die belanghebbende in 1993 en 1994 bij [X] heeft bekleed, om de op basis van die lening betaalde rente te kunnen aanmerken als negatief loon (uit de dienstbetrekking bij [X]) of als negatief voordeel uit overige werkzaamheid (het als statutair directeur aangaan van de borgtocht voor de onderneming). Daaraan doet niet af dat deze hypothecaire geldlening is verstrekt ter voldoening van de schuld uit hoofde van de tussen eiser en de Rabobank gesloten borgstellingovereenkomst. Naast de lange termijn die is verstreken na het aangaan van de borgstelling tot aan het afsluiten van de hypothecaire geldlening, acht de rechtbank hierbij van belang dat de hypothecaire geldlening een schuld is die eiser in 2000 zelf (persoonlijk) en niet in uit hoofde van een bestaande (rechts)verhouding tot [X] is aangegaan met de Rabobank.
4.4. Nu het door eiser verkregen bedrag uit de hypothecaire lening is besteed aan de aflossing van genoemde borgstellingovereenkomst, is de rechtbank van oordeel dat de op basis van die lening, onder meer in onderhavig jaar, betaalde rente evenmin kan worden aangemerkt als renten van schulden die zijn aangegaan ter verwerving, dan wel onderhoud of verbetering, van een eigen woning ingevolge artikel 3.120 juncto artikel 3.123 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (: de Wet).
4.5. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het in casu gaat om een schuld als bedoeld in artikel 5.3 van de Wet. Nu vaststaat dat de rendementsgrondslag als bedoeld in dat artikel reeds op nihil is vastgesteld, heeft onderhavige schuld evenwel geen gevolgen voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet.
De geclaimde buitengewone uitgaven en scholingskosten
4.6. Gelet op de onder 2.8. vermelde vaststaande feiten was eiser op grond van artikel 47, eerste lid, aanhef en onderdelen a. en b., van de AWR naar het oordeel van de rechtbank gehouden de in de brief van verweerder van 8 februari 2005 gevraagde specificatie/opstelling en bewijs – en betalingbewijzen ter zake van de geclaimde buitengewone uitgaven en studiekosten te overleggen. Het gaat immers om gevraagde inlichtingen welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn, respectievelijk om bescheiden waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien. Gelet op de onder 2.9 tot en met 2.14 vermelde feiten, in onderling verband bezien, heeft verweerder eiser naar het oordeel van de rechtbank voldoende gelegenheid geboden de gevraagde informatie/stukken aan hem te doen toekomen. Niet aannemelijk is geworden dat hij niet in staat is geweest deze informatie/gegevens binnen de hem door verweerder geboden tijd te overleggen. Hij is immers door verweerder meerdere keren in de gelegenheid gesteld om binnen een redelijke termijn (alsnog) met de gevraagde informatie en stukken te komen en verweerder heeft hem er bovendien op gewezen dat het niet verstrekken van de gevraagde informatie/stukken kan leiden tot verzwaring van de bewijslast. Bovendien dient te worden bedacht dat het aanleveren van de gevraagde informatie/stukken slechts enkele eenvoudige administratieve handelingen vergt, waarvoor geen fiscaal juridische deskundigheid is vereist. Desondanks heeft eiser de gevraagde informatie/stukken met betrekking tot het onderhavige jaar in de bezwaarfase niet aan verweerder verstrekt. Dit klemt te meer nu eiser pas in zijn bezwaarschrift ongespecificeerd verzoekt om de aftrek van studie- en ziektekosten. Mitsdien heeft hij niet voldaan aan het bepaalde in artikel 47, eerste lid, aanhef en onderdelen a. en b., van de AWR.
4.7. Derhalve dient naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 27e van de AWR het beroep ongegrond te worden verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Dit heeft tot gevolg dat de bewijslast voor eiser wordt verzwaard, in die zin dat hij overtuigend dient aan te tonen dat de uitspraak onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd het op hem rustende – verzwaarde - bewijs te leveren. Eiser heeft de door hem in de beroepsfase wel overgelegde overzichten van de door hem gemaakte ziekte– en opleidingskosten niet met de nodige schriftelijke (betalings)bewijzen onderbouwd. Hij heeft voorts niet bewezen dat de gemaakte kosten de geldende drempelbedragen overtreffen. Nu eiser in de bezwaarfase door verweerder meerdere keren is gewezen op het gevolg van het niet voldoen aan het verzoek om specificatie en het overleggen van bewijsstukken (de verzwaarde bewijslast) en verweerder in de bestreden uitspraak heeft aangegeven dat in geval van beroep de rechter het ingestelde beroep afwijst, tenzij blijkt dat en hoeverre de aanslag onjuist is, passeert de rechtbank het in het beroepschrift door belanghebbende aan de rechtbank gerichte verzoek om alsnog specificaties van de huisarts en tandarts te mogen overleggen. Belanghebbende heeft immers niet uit eigen beweging gebruik gemaakt van de mogelijkheid deze bescheiden aan verweerder (in de bezwaarfase) of de rechtbank (in de beroepsfase) te doen toekomen, terwijl hij daar toe wel alle gelegenheid heeft gehad. Daarnaast verdient opmerking dat de gemachtigde van verweerder ter zitting een overzicht heeft overgelegd waarin hij de geclaimde ziektekosten opsomt die in zijn ogen bij nader inzien alsnog kunnen worden geaccepteerd (ten bedrage van in totaal f 6.519,-). Dit biedt eiser evenwel geen soelaas, omdat het totale bedrag van de alsnog door verweerder geaccepteerde posten onder het geldende drempelbedrag blijft.
4.8. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom dat het gelijk ligt aan de kant van verweerder en dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, mr. J.W. Keuning en mr. P. van der Wal. De beslissing is op 20 oktober 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mw. mr. K. van der Leij, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.