ECLI:NL:RBLEE:2005:BA1616

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juli 2005
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/194
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichte ziekenfondsverzekering voor zelfstandigen na beëindiging onderneming

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord, die op 6 januari 2005 een beslissing nam op het bezwaar van eiser tegen een aanslag premie Ziekenfondswet die op 7 juli 2004 was opgelegd voor het jaar 2002. Eiser, die zijn onderneming in Makkumer aardewerk had gestaakt per 1 december 2001, betwistte de rechtmatigheid van de aanslag, stellende dat hij niet meer in aanmerking kwam voor de verplichte ziekenfondsverzekering. De rechtbank heeft op 1 juli 2005 de zaak behandeld, waarbij eiser niet ter zitting verscheen, maar wel schriftelijk was uitgenodigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in 2001 een positieve verklaring voor de ziekenfondsverzekering had ontvangen en dat deze ook voor 2002 was verstrekt. De kern van het geschil was of de aanslag terecht was opgelegd, gezien het feit dat eiser zijn onderneming had beëindigd. De rechtbank oordeelde dat eiser voldeed aan de voorwaarden voor de verplichte ziekenfondsverzekering, zoals vastgelegd in de Ziekenfondswet en de Aanwijzingsregeling verzekerden Ziekenfondswet. Eiser had geen bezwaar aangetekend tegen de positieve verklaring die hem was verstrekt.

Verweerder stelde dat de aanslag terecht was opgelegd en weerlegde de argumenten van eiser, waaronder een beroep op het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om aan de uitleg van verweerder te twijfelen en dat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel faalde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf partijen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Leeuwarden of beroep in cassatie bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak werd op 18 juli 2005 openbaar gemaakt, met mr. J.W. Keuning als rechter en mr. J. de Jong als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/194
Uitspraakdatum: 18 juli 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser],
wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde A.A. Spek te Woerdense Verlaat,
en
de inspecteur, de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst/Noord,
verweerder,
gemachtigde: mevr. mr. C. Alma.
Ontstaan en loop van het geding
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van verweerder van 6 januari 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan hem op 7 juli 2004 over het jaar 2002 opgelegde aanslag premie Ziekenfondswet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2005. Verweerder is aldaar bij gemachtigde verschenen. Eiser is (aangetekend) schriftelijk uitgenodigd en niet ter zitting verschenen.
De feiten
Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
1.1 Eiser, geboren op [geboortedatum], is woonachtig in Nederland en oefende tot december 2001 in vennootschappelijk verband een onderneming uit waarin Makkumer aardewerk werd gemaakt en verkocht. Vanaf 1 december 2001 heeft eiser deze onderneming gestaakt. Sindsdien wordt de onderneming voor rekening en risico van [naam] B.V. uitgeoefend.
1.2 Ten aanzien van het jaar 2001 heeft eiser een zogenaamde positieve verklaring Ziekenfondsverzekering zelfstandigen ontvangen en was hij verzekerd ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Op 15 november 2001 heeft verweerder voor het jaar 2002 eveneens een positieve verklaring Ziekenfondsverzekeringen zelfstandigen verstrekt. Tegen deze verklaring heeft eiser geen bezwaar aangetekend.
1.3 Op 7 juli 2004 heeft verweerder eiser over het jaar 2002 een aanslag premie Ziekenfondswet opgelegd.
Het geschil
2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige aanslag premie Ziekenfondswet terecht aan eiser is opgelegd.
2.2 Eiser is van mening dat de onderhavige aanslag ten onrechte aan hem is opgelegd. Hij heeft aangevoerd dat hij met het staken van zijn onderneming per 1 december 2001 in 2002 niet meer in aanmerking komt voor een ziekenfondsverzekering zelfstandigen. Voorts doet hij een beroep op het gelijkheidsbeginsel omdat zijn medevennoot in 2002 door verweerder niet langer als verplicht verzekerde voor het ziekenfonds geldt.
2.3 Verweerder is van opvatting dat de onderhavige aanslag terecht aan eiser is opgelegd. Hij heeft belanghebbendes standpunten weerlegd.
Beoordeling van het geschil
3.1 Ingevolge artikel 3d, eerste lid, van de Ziekenfondswet is verzekerd gedurende een kalenderjaar de zelfstandige, die verzekerd is ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAZ en wiens inkomen over het jaar 2001 niet meer bedraagt dan € 19.059.
3.2 Op grond van artikel I, onder q, Aanwijzingsregeling verzekerden Ziekenfondswet blijft de zelfstandige die zijn bedrijf heeft geëindigd, verzekerd voor de Ziekenfondswet indien:
- hij zijn woonplaats heeft in Nederland;
- hij op de dag voorafgaande aan die waarop die verzekering ten gevolge van de bedrijfsbeëindiging is geëindigd, verzekerd is op grond van artikel 3d, eerste lid van de Ziekenfondswet;
- de onderneming geheel is gestaakt en betrokkene hieruit niet langer winst uit onderneming geniet; en
- betrokkene op het moment van staking ouder dan 55 jaar en jonger dan 65 jaar is.
3.3 De onder de punten 1.1 en 1.2 vermelde feiten leiden, gelet op het hiervoor overwogene, tot het oordeel van de rechtbank dat eiser het jaar 2002 voldoet aan de voorwaarden voor verplichte ziekenfondsverzekering.
3.4. Verweerder heeft met betrekking tot eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel gesteld dat in casu slechts sprake is geweest van een eenmalige incidentele fout en dat de juiste wetstoepassing niet in de meerderheid van vergelijkbare gevallen achterwege is gebleven, omdat het alleen de medevennoot betrof. Voorts is volgens verweerder geen sprake geweest van een begunstigend beleid dat bij de ene vennoot en de andere vennoot niet is toegepast. De rechtbank ziet geen aanleiding aan deze uitleg te twijfelen, zodat het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel derhalve faalt.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. J.W. Keuning, rechter. De beslissing is op 18 juli 2005 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een schriftelijke verklaring van de wederpartij gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank;
2 - tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal de rechtbank deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.