ECLI:NL:RBLEE:2005:AU9343

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
21 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/255
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sollicitatieplicht en werkloosheidsuitkering: beoordeling van sollicitatieactiviteiten voorafgaand aan WW-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 21 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [A], en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de sollicitatieplicht voorafgaand aan de werkloosheidsuitkering. Eiser had in beroep gesteld dat hij reeds in december 2004 had gesolliciteerd bij Zijlstra Bouw BV en De Mar Houtkonstrukties BV, maar het UWV had geconcludeerd dat hij niet aan zijn sollicitatieplicht had voldaan. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop zorgvuldig bekeken. Eiser ontving vanaf 3 januari 2005 een WW-uitkering, maar het UWV had op basis van zijn sollicitatieactiviteiten besloten om zijn uitkering met 20% te korten. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende had aangetoond dat hij bij Zijlstra Bouw had gesolliciteerd, maar dat hij wel degelijk had gesolliciteerd bij De Mar Houtkonstrukties. De rechtbank concludeerde dat eiser aan zijn sollicitatieplicht had voldaan, omdat één sollicitatie voldoende is om aan de verplichtingen te voldoen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat het UWV het griffierecht van € 37,00 aan eiser moest vergoeden. Tevens werd het UWV veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser ter hoogte van € 644,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 05/255 WW
Inzake het geding tussen
[A], wonende te [B], eiser,
gemachtigde: mr. A. Atema, werkzaam bij Rechtshulp Noord te Leeuwarden,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
gemachtigde: T. Hollander, werkzaam bij het UWV te Leeuwarden.
Procesverloop
Bij brief van 16 februari 2005 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Werkloosheidswet (WW).
Tegen dit besluit is namens eiser beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 29 november 2005. Eiser is samen met zijn gemachtigde verschenen. Verweerder is verschenen bij genoemde gemachtigde.
Motivering
Eiser ontvangt met ingang van 3 januari 2005 een uitkering ingevolge de WW.
Bij besluit van 26 januari 2005 heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat hij voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag, zijnde 3 januari 2005, niet gesolliciteerd heeft en dat op grond hiervan de uitkering van eiser met ingang van 3 januari 2005 gedurende 16 weken met 20% gekort zal worden.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft hiertoe het volgende overwogen. Uit het dossier blijkt dat eiser op 3 december 2004 wist dat zijn laatste werkdag op 31 december 2004 zou zijn en dat hij aanspraak zou moeten maken op een WW-uitkering. Eiser heeft gesteld dat hij voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag bij twee bedrijven sollicitaties heeft verricht. Bij verifiëring bij deze bedrijven is verweerder gebleken dat de directie van Bouwbedrijf Zijlstra niet kan bevestigen dat eiser bij dit bedrijf gesolliciteerd heeft. Voorts is verweerder gebleken dat de directie van timmerfabriek De Mar op de hoogte was van een sollicitatie van eiser, maar deze zou verricht zijn in de tweede helft van januari 2005. Verweerder heeft op basis van deze informatie geconcludeerd dat eiser, vanaf het moment dat hij wist dat hij aanspraak zou moeten maken op een WW-uitkering, geen concrete sollicitatieactiviteiten heeft verricht.
In beroep is namens eiser gesteld dat eiser reeds in december 2004 gesolliciteerd heeft bij
Zijlstra Bouw BV en bij De Mar Houtkonstrukties BV te Grou. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn stelling brieven van de directies van voornoemde bedrijven in het geding gebracht.
In het verweerschrift is opgemerkt dat eiser op 26 januari 2005 aan een medewerker van verweerder heeft meegedeeld dat hij niet vóór de eerste werkloosheidsdag gesolliciteerd heeft, omdat hij dacht uitstel tot 15 januari 2005 te krijgen. Voorts heeft verweerder opgemerkt dat eiser op het aanvraagformulier geen melding heeft gemaakt van zijn sollicitaties voorafgaand aan de eerste werkloosheidsdag. Verweerder kan in het licht hiervan de stelling van eiser, inhoudende dat hij wel gesolliciteerd heeft, niet goed plaatsen.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit terecht en op goede gronden genomen is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In art. 24, eerste lid, sub b ten 1e WW is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij werkloos is of blijft doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen.
Ingevolge art. 27, derde lid WW weigert het UWV de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, indien een werknemer de verplichting van art. 24, eerste lid, sub b ten 1e WW niet of niet behoorlijk is nagekomen.
Beoordeeld dient te worden of eiser aan zijn sollicitatieplicht als genoemd in art. 24, eerste lid, sub b ten 1e WW heeft voldaan. In dat kader is hetgeen bepaald is in het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW (hierna: het Besluit sollicitatieplicht) van belang.
Het Besluit sollicitatieplicht regelt onder meer de sollicitatieplicht van werknemers voorafgaande aan het recht op uitkering. Hieruit blijkt dat van de werknemer wiens dienstbetrekking rechtsgeldig is opgezegd, wordt verlangd dat hij vanaf de datum van opzegging sollicitatieactiviteiten ontwikkelt. Een sollicitatieactiviteit dient, aldus het Besluit sollicitatieplicht, te allen tijde verifieerbaar te zijn. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder andere uitspraak 19 juni 2002, USZ 2002/227) blijkt dat de sollicitatieplicht voorafgaand aan het recht op uitkering het verrichten van inspanningen behelst die erop gericht zijn om door het verkrijgen van passende arbeid alsnog een dreigende werkloosheid te voorkomen of in omvang te verminderen.
Op 3 december 2004 is eiser ontslag aangezegd en met ingang van 3 januari 2005 heeft hij een WW-uitkering ontvangen. Teneinde aan zijn sollicitatieplicht voorafgaand aan het recht op een WW-uitkering te voldoen, had eiser, gelet op het vorenstaande, in de periode van 3 december 2004 tot 3 januari 2005 sollicitatieactiviteiten moeten verrichten. De rechtbank acht niet aannemelijk gemaakt dat eiser in genoemde periode gesolliciteerd heeft bij Zijlstra Bouw BV. De bedrijfsleider van Zijlstra heeft niet ondubbelzinnig bevestigd dat eiser bij zijn bedrijf gesolliciteerd heeft, ook niet door middel van het faxbericht van 4 maart 2005 dat eiser in beroep heeft overgelegd. Uit dit faxbericht blijkt slechts dat de bedrijfsleider van Zijlstra Bouw zich een werkzoekende uit [B] kan herinneren; of het om eiser gaat en zo ja, wanneer deze gesolliciteerd heeft, wordt evenwel niet duidelijk. De rechtbank acht wel aannemelijk gemaakt dat eiser in december 2004 gesolliciteerd heeft bij De Mar Houtkonstrukties BV. Dit leidt de rechtbank af uit een brief v[C], algemeen directeur bij De Mar, van 8 maart 2005. In deze brief deelt [C] mee dat er halverwege/eind december 2004 contact met de heer [A] is geweest over een mogelijke vacature.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat het verrichten van één sollicitatie voldoende is om te concluderen dat eiser voldoende inspanningen heeft verricht en aan zijn sollicitatieplicht heeft voldaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser de verplichting van art. 24, eerste lid, sub b ten 1e WW behoorlijk is nagekomen. Aan dit oordeel doet niet af dat eiser op het aanvraagformulier geen melding heeft gemaakt van zijn sollicitatie bij De Mar in december 2004 en dat eiser dacht uitstel te hebben tot 15 januari 2005. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij, door het opnemen van 15 snipperdagen, er vanuit ging dat hij pas op 15 januari 2005 in de WW zou komen. Voorts heeft eiser ter zitting verklaard dat hij De Mar gebeld heeft om te vragen naar tijdelijk werk. Eiser zag dit destijds niet als een echte sollicitatie en heeft daarom hiervan geen melding gemaakt op het aanvraagformulier.
De rechtbank zal eisers beroep gegrond verklaren en het besluit van verweerder vernietigen.
Gelet op het vorenstaande en op art. 8:74 lid 1 Awb zal worden bepaald dat het UWV het door eiser betaalde griffierecht van € 37,00 vergoedt.
Op grond van art. 8:75 lid 1 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 644,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00). De rechtbank wijst het UWV aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 37,00 aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,00, aan eiser te vergoeden door het UWV.
Aldus gegeven door mr. C.M. Telman, rechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 21 december 2005, in tegenwoordigheid van mr. P.T.M. van der Lelie als griffier.
w.g. P.T.M. van der Lelie
w.g. C.M. Telman
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 22 december 2005