ECLI:NL:RBLEE:2005:AU9021

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
12 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/154
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschil over het gebruik van een bijgebouw in strijd met het bestemmingsplan en de toepassing van overgangsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 12 december 2005 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser, [A], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiermonnikoog. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.B. de Jong, had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder dat hem verbood het bijgebouw op zijn perceel te gebruiken voor recreatieve doeleinden. Verweerder, vertegenwoordigd door mr. H. Harmsma, had eiser eerder gewaarschuwd dat het gebruik in strijd was met het bestemmingsplan en had een last onder dwangsom opgelegd van € 2500 per overtreding, met een maximum van € 50.000.

De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser gegrond was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder en oordeelde dat het gebruik van het bijgebouw onder het overgangsrecht viel. De rechtbank stelde vast dat het recreatieve gebruik van het bijgebouw al bestond ten tijde van de onherroepelijkheid van het bestemmingsplan en dat verweerder niet tijdig had opgetreden tegen dit gebruik. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen het gebruik van het bijgebouw.

Daarnaast werd bepaald dat de gemeente Schiermonnikoog het door eiser betaalde griffierecht van € 136,00 diende te vergoeden, en dat verweerder in de proceskosten van eiser werd veroordeeld tot een bedrag van € 644,00. De uitspraak werd gedaan door mr. E.M. Visser en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. T. Hoekstra. Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 05/154
Inzake het geding tussen
[A], wonende te [B], eiser,
gemachtigde: mr. G.B. de Jong, advocaat te Roden,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schiermonnikoog, verweerder,
gemachtigde: mr. H. Harmsma, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 4 februari 2005 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van een besluit op bezwaar met betrekking tot de toepassing van art. 125 Gemeentewet in samenhang met art. 5:32 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Namens eiser is tegen dit besluit op 8 februari 2005 beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 14 november 2005. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Motivering
Eiser is eigenaar van het perceel [adres] te [B]. Op dit perceel bevindt zich een bijgebouw dat wordt gebruikt voor recreatief gebruik.
Verweerder heeft eiser bij brief van 9 februari 2004 gewaarschuwd dat het recreatieve gebruik van het betreffende bijgebouw strijdig is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan en aan hem het voornemen kenbaar gemaakt dat handhavend zal worden opgetreden indien het strijdige gebruik niet wordt beëindigd. Eiser heeft naar aanleiding van dit voornemen zijn zienswijze schriftelijk en mondeling naar voren gebracht.
Bij besluit van 31 augustus 2004 heeft verweerder eiser vervolgens aangeschreven om met ingang van 1 mei 2005 het gebruik van het bijgebouw voor recreatieve doeleinden te beëindigen. Hierbij heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd van € 2500,00 per overtreding, met een maximum van € 50.000,00.
Tegen dit besluit is namens eiser op 30 september 2004 bezwaar aangetekend bij verweerder. Bij het bestreden besluit heeft verweerder -onder overneming van het advies van de commissie van advies voor de bezwaarschriften (hierna: de commissie)- het bezwaarschrift ongegrond verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van art. 125 Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. De bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college van burgemeester en wethouders, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, kan op grond van art. 5:32 lid 1 Awb in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen. Een last onder dwangsom strekt ertoe de overtreding ongedaan te maken dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen, zodat de feitelijke situatie in overeenstemming wordt gebracht of in overeenstemming blijft met de rechtens behorende situatie.
Op grond van het geldende bestemmingsplan "Schiermonnikoog Nabij de kom, tweede partiële herziening" rust op het perceel [adres] te [B] de bestemming "bebouwingsklasse E10-D". De gronden met deze bestemming zijn ingevolge art. 4 lid 1 van de planvoorschriften uitsluitend bestemd voor eengezinshuizen en bijgebouwen met daarbijbehorende gronden, andere bouwwerken en andere werken. Ingevolge art. 4 lid 4 onder b van de planvoorschriften mogen bijgebouwen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van huishoudelijk gebruik, berging of als hobbyruimte.
Tussen partijen is niet in geschil -en ook de rechtbank stelt vast- dat het recreatieve gebruik van het bijgebouw op het perceel [adres] niet past binnen de bestemming die in het geldende bestemmingsplan aan de grond is gegeven en dat dit gebruik ingevolge art. 4 lid 4 onder b van de planvoorschriften niet is toegestaan. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het gebruik niettemin krachtens overgangsrecht is toegestaan.
Ingevolge art. 35 lid C van de planvoorschriften mag het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond ten tijde van het onherroepelijk worden van dit plan worden voortgezet of gewijzigd, zolang en voor zover die strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de bestemming in dit plan, naar de aard en omvang niet wordt vergroot.
Vast staat dat het bestemmingsplan "Schiermonnikoog Nabij de Kom" bij KB van 10 mei 1982 onherroepelijk is geworden. De eerste herziening van het plan is op 24 september 1984 door Gedeputeerde Staten goedgekeurd. Bij deze tussentijdse partiële herziening is blijkens de gedingstukken -voor zover hier relevant- een overgangsbepaling ten aanzien van het gebruik opgenomen. Op 17 februari 2000 is de tweede partiële herziening in werking getreden. Bij deze tweede partiële herziening is -voor zover hier van belang- een nieuwe overgangsbepaling, het huidige art. 35, in het bestemmingsplan opgenomen.
Gelet hierop is voor de vraag of eiser terzake het recreatief gebruik van het onderhavige bijgebouw een beroep kan doen op de overgangsbepaling van respectievelijk de eerste of tweede partiële herziening de situatie op de datum van het van kracht worden van deze herzieningen beslissend. De in dit geschil relevante peildata zijn dus 24 september 1984 en 17 februari 2000.
Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat hem met betrekking tot het onderhavige gebruik niet een beroep toekomt op het in het bestemmingsplan "Schiermonnikoog Nabij de Kom, eerste partiële herziening" neergelegde overgangsrecht.
Bij schrijven van 25 november 1981 heeft verweerder de toenmalige eigenaar van het onderhavige bijgebouw, [C], aangeschreven om het bijgebouw, dat zonder de daartoe vereiste bouwvergunning was verbouwd tot recreatieverblijf, terug te brengen in de oorspronkelijke staat. Het tegen dit besluit ingediende beroep is door de Raad van State bij uitspraak van 6 mei 1983 ongegrond verklaard. In de aanschrijving ligt ondubbelzinnig besloten dat het recreatief gebruik in strijd is met het bestemmingsplan en dat verweerder in voortgezette overtreding niet zal berusten. Verweerder heeft dit gebruik mitsdien tijdig gewraakt. Dat [C] wellicht het gebruik na de bedoelde aanschrijving heeft voortgezet doet hieraan niet af. Volgens vaste rechtspraak strekt een overgangsbepaling niet zover dat zij mede zou kunnen worden ingeroepen in een geval waarin het bevoegde bestuursorgaan onder de vigeur van de oude regeling het in geding zijnde gebruik heeft gewraakt, en rechtens kon wraken, en het gebruik desondanks is voortgezet.
De rechtbank staat vervolgens voor de vraag of het in geding zijnde gebruik valt onder de beschermende werking van het overgangsrecht behorende bij de tweede partiële herziening van het bestemmingsplan "Schiermonnikoog Nabij de Kom". De rechtbank overweegt dienaangaande het volgende.
Op grond van de gedingstukken en het ter zitting verhandelde is de rechtbank van oordeel dat eiser aannemelijk heeft gemaakt dat het bijgebouw op de peildatum van dit overgangsrecht in gebruik was als recreatieverblijf. In dit verband acht de rechtbank van belang dat de verschillende eigenaren van het bijgebouw eensluidende verklaringen hebben afgelegd. W.G.M. [C] heeft op 11 januari 2005 ter hoorzitting bij de commissie verklaard dat hij ondanks de eerdergenoemde aanschrijving van 25 november 1981 het recreatief gebruik niet heeft gestaakt. Voorts hebb[D], eigenaar van het bijgebouw van 1985 tot 1 november 1999, en [E], eigenaar van het bijgebouw van 1 november 1999 tot 29 augustus 2003, bij brieven van respectievelijk 10 januari 2005 en 26 maart 2004 verklaard dat ook zij het bijgebouw altijd hebben gebruikt voor recreatieve doeleinden. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid van deze verklaringen te twijfelen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat deze verklaringen worden ondersteund door de verklaringen van [F], die werkzaam is geweest als klusjesman b[G], oud-wethouder van de gemeente Schiermonnikoog van 1986 tot 1990. Ook wijst de rechtbank in dit verband op de overgelegde advertentietekst in de VVV-gids, waaruit onomstotelijk blijkt dat het bijgebouw in 1987 voor recreatief gebruik werd verhuurd.
Voorts is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet komen vast te staan dat het strijdige gebruik van het perceel vóór de peildatum is gewraakt en ook rechtens kon worden gewraakt. In dit verband merkt de rechtbank op dat de aanschrijving van 25 november 1981 niet als zodanig kan gelden. Gelet op de overgelegde verklaring van met name [C] heeft verweerder geen daadwerkelijke uitvoering gegeven aan deze aanschrijving en is het nadien voortgezette illegale gebruik tot 2001 ongemoeid gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van een zodanig tijdsverloop dat niet gezegd kan worden dat het onderhavige gebruik in het kader van het overgangsrecht bij de tweede partiële herziening door de aanschrijving is gewraakt.
Eerst bij brief van 25 juni 2001 heeft verweerder de toenmalige eigenaar [E] er schriftelijk van in kennis gesteld dat het gebruik van het bijgebouw voor recreatieve doeleinden strijdig is met het bestemmingsplan. De datum van genoemde brief is gelegen na het tijdstip van inwerkingtreding van de tweede partiële herziening van het bestemmingsplan, zodat deze brief niet kan gelden als een tijdige wraking.
Voorts is de rechtbank, gelet op de eerdergenoemde verklaringen van de opeenvolgende eigenaren van het bijgebouw, van oordeel dat verweerder niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij het in geding zijnde gebruik niet tijdig heeft gewraakt, omdat hij niet op de hoogte was van dit gebruik en er ook niet van op de hoogte hoefde te zijn. Daarbij acht de rechtbank de verklaring van oud-wethouder [G] van doorslaggevende betekenis. Uit haar verklaring blijkt dat zij op de hoogte was van de verhuur aan gasten van het bijgebouw en dat dit ook aan de orde is geweest in collegevergaderingen. Ook weegt de rechtbank de vermelding in de VVV-gids van het onderhavige bijgebouw mee. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat verweerder niet op de hoogte had kunnen zijn van het in geding zijnde gebruik.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het in geding zijnde gebruik onder het thans geldende overgangsrecht valt, zodat verweerder niet bevoegd was daartegen op te treden.
Gelet op het vorenoverwogene en op het bepaalde in art. 8:74 lid 1 Awb dient de gemeente Schiermonnikoog het door eiser gestorte griffierecht van € 136,00 te vergoeden.
Met toepassing van art. 8:75 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht belopen de proceskosten van eiser € 644,00 (beroepschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt: € 322,00). De rechtbank wijst de gemeente Schiermonnikoog aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de gemeente Schiermonnikoog het betaalde griffierecht van € 136,00 aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 644,00, aan eiser te vergoeden door de gemeente Schiermonnikoog.
Aldus gegeven door mr. E.M. Visser, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2005 in tegenwoordigheid van mr. T. Hoekstra als griffier.
w.g. T. Hoekstra
w.g. .M. Visser
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 13 december 2005