ECLI:NL:RBLEE:2005:AU9016

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
29 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/424
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid en overtreding van bezorgvoorschriften

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 29 november 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, A, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had een WW-uitkering aangevraagd na beëindiging van zijn dienstverband als distributiechauffeur bij Frisia Express BV. Het UWV weigerde de uitkering op grond van artikel 27 van de Werkloosheidswet (WW), omdat eiser verwijtbaar werkloos zou zijn geworden door het niet naleven van bezorgvoorschriften. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser herhaaldelijk is gewaarschuwd door zijn werkgever over zijn gedrag en functioneren, wat uiteindelijk heeft geleid tot de beëindiging van zijn dienstverband. Eiser heeft aangevoerd dat de werkelijke reden voor zijn ontslag verband hield met vragen over zijn salariëring en dat de klachten over zijn functioneren overdreven waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de werkgever voldoende bewijs heeft geleverd van de overtredingen en dat eiser had moeten begrijpen dat zijn gedrag tot de beëindiging van zijn dienstverband zou kunnen leiden.

De rechtbank heeft de lezing van de werkgever gevolgd en geconcludeerd dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vaststellingen van het UWV. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid of dringende redenen om van het opleggen van een maatregel af te zien. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 05/424
Inzake het geding tussen
[A], wonende te [B], eiser,
gemachtigde: mr. A. Atema, werkzaam bij Rechtshulp Noord te Leeuwarden,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
gemachtigde: M. Wiersma, werkzaam bij de afdeling Bezwaar en Beroep van het UWV.
Procesverloop
Bij brief van 17 februari 2005 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Werkloosheidswet (WW).
Tegen dit besluit is namens eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, gehouden op 19 oktober 2005. Eiser is daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.J. Achterveld, kantoorgenoot van mr. Atema voornoemd. Verweerder is bij gemachtigde verschenen.
Motivering
Eiser is vanaf 10 februari 2003 als distributiechauffeur werkzaam geweest bij Frisia Express BV, rechtsvoorgangster van K&D Express BV (verder te noemen: Frisia). Eiser en Frisia zijn overeengekomen om de eerste arbeidsovereenkomst van zeven maanden voor de duur van twaalf maanden te verlengen, derhalve tot 10 september 2004.
Op 9 september 2004 heeft Frisia eiser meegedeeld dat het dienstverband niet verder wordt verlengd om redenen die verband houden met eisers gedrag en functioneren.
Op 13 september 2004 heeft eiser een WW-uitkering aangevraagd.
Bij besluit van 22 oktober 2004 heeft verweerder eiser meegedeeld dat een WW-uitkering blijvend geheel wordt geweigerd omdat sprake is van verwijtbare werkloosheid nu eiser had kunnen weten dat zijn gedrag tot de beëindiging van het dienstverband zou kunnen leiden. In dat verband is opgemerkt dat eiser herhaaldelijk is gewaarschuwd door de werkgever.
Bij brief van 1 november 2004 is namens eiser bezwaar gemaakt tegen dat besluit.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard en het primaire besluit van 22 oktober 2004 gehandhaafd. Verweerder ziet geen aanleiding om aan te nemen dat de arbeidsovereenkomst om andere redenen dan door de werkgever naar voren zijn gebracht niet is verlengd. Uit de informatie van de werkgever blijkt onder meer dat er diverse klachten waren inzake overtredingen van bezorgvoorschriften.
In het beroepschrift is namens eiser, kort samengevat, aangevoerd dat niet duidelijk is waarom verweerder de lezing van de werkgever volgt en niet die van eiser. De werkelijke reden voor het ontslag houdt volgens eiser verband met de lastige vragen die hij omtrent de salariëring heeft gesteld. Eiser heeft zijn werk altijd zo goed mogelijk gedaan en het is onvermijdelijk, gelet op het aantal bezorgingen, dat er wel eens fouten worden gemaakt. In dit geval worden de fouten schromelijk overdreven. Ter ondersteuning van zijn standpunt is een verklaring overgelegd van S. Draaisma, oud-collega van eiser bij Frisia. Eiser concludeert dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit terecht en op goede gronden genomen is. De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW voorkomt de werknemer dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
In artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is bepaald dat de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden indien hij zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen, dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben.
Ingevolge artikel 27, eerste lid van de WW weigert het UWV de uitkering blijvend geheel, indien de werknemer een verplichting hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a opgelegd, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het UWV de uitkering over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen van 70 naar 35.
Ingevolge artikel 27, zesde lid van de WW kan het UWV, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.
De rechtbank stelt voorop dat de tussen eiser en Frisia bestaande arbeidsovereenkomst op 10 september 2004 van rechtswege is geëindigd en dat Frisia niet gehouden was om daarvoor opgave van redenen te doen. Desondanks heeft Frisia aangegeven dat eiser geen verlenging van zijn dienstverband heeft gekregen vanwege zijn gebrekkige inzet en functioneren, meer in het bijzonder het overtreden van bedrijfsregels en daaruit voortvloeiende klachten van klanten ter zake van de postbezorging.
De rechtbank volgt eiser niet in het standpunt dat de steken die hij heeft laten vallen onvermijdelijk waren. Uit de stukken blijkt dat in eisers geval sprake was van een patroon van klachten en onzorgvuldigheden, zodanig dat voor eiser voorzienbaar was dat zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Eiser heeft diverse door de werkgever vermelde voorvallen toegegeven, waaronder het achterlaten van een pakket op een afvalcontainer, het in strijd met de voorschriften achterlaten van poststukken bij buren van geadresseerden en het zelf plaatsen van handtekeningen voor klanten. Mede daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de lezing van Frisia, welke lezing wordt bevestigd door TPG Post, een belangrijke klant van Frisia, in een brief gedateerd 26 februari 2004. In die brief wordt immers gerefereerd aan eerdere voorvallen en wordt eiser duidelijk gemaakt dat "de maat vol is". Het ontbreken van verslagen van functioneringsgesprekken, waar eiser op heeft gewezen, doet daar niets aan af. Ter zitting heeft eiser voorts verklaard dat bij de bezorgingen waar mogelijk creatief met de bedrijfsregels werd omgesprongen in gevallen waarin het was toegestaan om pakketten bij buren af te geven, teneinde zoveel mogelijk pakketten af te leveren. Volgens eiser werd een en ander vanuit de bedrijfsleiding gestimuleerd. De rechtbank acht, mede gelet op de wijze waarop de klachten zijn geregistreerd en afgehandeld, echter niet aannemelijk dat sprake was van een bedrijfscultuur die overtredingen in de hand zou werken of zelfs in een voorkomend geval zou stimuleren. Ter zitting is immers ook gebleken dat het door eiser bedoelde "creatief omspringen met de regels" betrekking had op gevallen waarin het afleveren van poststukken bij buren van geadresseerden formeel gezien wel was toegestaan. Deze situatie kan dan ook niet worden vergeleken met de hiervoor bedoelde handelwijze van eiser. Overigens blijkt uit de stukken dat Frisia klachten en het naleven van voorschriften erg serieus nam.
Nu de overtredingen van de bedrijfsregels gezien het voorgaande als vaststaand moeten worden aangenomen en aannemelijk is dat zulks niet zonder opzet of ernstige nalatigheid heeft kunnen plaatsvinden, kent de rechtbank geen doorslaggevende waarde toe aan de andersluidende inhoud van de, overigens ongedateerde, door eiser overgelegde brief van zijn oud-collega S. Draaisma.
Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden die duiden op verminderde verwijtbaarheid of van dringende redenen als bedoeld in artikel 27 lid 6 WW.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen concludeert de rechtbank dat het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.M. Telman, als voorzitter en mrs. E. de Witt en J. van Bruggen als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J.T. Harkema als griffier en door voornoemde voorzitter uitgesproken in het openbaar op 29 november 2005.
w.g. A.J.T. Harkema
w.g. C.M. Telman
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: