ECLI:NL:RBLEE:2005:AU8886

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
23 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
162665 /CV EXPL 04-7261
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van roerend goed en bewijsopdracht in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de kantonrechter van de Rechtbank Leeuwarden op 23 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagde over de afgifte van een dekenkist met speelgoed. Eiser, wonende te Sexbierum, vorderde de afgifte van de kist die zich onder gedaagde bevond, eveneens wonende te Sexbierum. Eiser stelde dat hij eigenaar was van de kist en dat deze deel uitmaakte van zijn nalatenschap, terwijl gedaagde betwistte dat de kist aan eiser toebehoorde en stelde dat deze deel uitmaakte van de huwelijkse gemeenschap met haar voormalige echtgenoot.

De kantonrechter heeft in deze zaak de procesgang en eerdere vonnissen in overweging genomen. Eiser was toegelaten tot het bewijs van zijn eigendom van de kist en heeft zijn kinderen als getuigen gehoord. De getuigenverklaringen wezen op de intentie dat de kist na het overlijden van eiser aan de kinderen zou worden toebedeeld. Echter, de kantonrechter oordeelde dat de verklaringen onvoldoende bewijs boden voor het eigendom van eiser, vooral gezien de lange tijd die was verstreken sinds de kist in het bezit van gedaagde was gekomen.

De kantonrechter concludeerde dat eiser niet was geslaagd in zijn bewijsopdracht en wees de vordering tot afgifte van de kist af. Eiser werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op € 900,-- werden begroot. De uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke bewijsvoering in civiele geschillen en de rol van getuigen in het bewijsproces.

Uitspraak

Rechtbank Leeuwarden
Sector Kanton
Locatie Leeuwarden
VONNIS
162.665 /CV EXPL 04-7261
Uitspraak: 23 december 2005
in de zaak van
[eiser],
hierna te noemen: [eiser],
wonende te Sexbierum,
eiser,
procederende met toevoeging,
gemachtigde: mr. M.J. Buitenhuis,
tegen
[gedaagde],
hierna te noemen: [gedaagde],
wonende te Sexbierum,
gedaagde,
procederende met toevoeging,
gemachtigde: mr. J.A.IJ. van Giffen
OVERWEGINGEN
Procesverloop
1. De kantonrechter heeft opnieuw kennis genomen van het geding waaronder ook het vonnis van deze rechtbank van 27 mei 2005, waarvan de inhoud als hier ingevoegd wordt beschouwd. De kantonrechter neemt over hetgeen in voormeld vonnis is overwogen en beslist.
2. Naar aanleiding van genoemd vonnis, waarbij [eiser] is toegelaten tot het bewijs van feiten of omstandigheden, waaruit kan worden afgeleid, dat [eiser] eigenaar is van de dekenkist met speelgoed, die zich thans onder [gedaagde] bevindt, heeft [eiser] zijn zoon [a] en zijn dochters [b] en [c] doen horen, terwijl in contra-enquête [gedaagde] zichzelf en [d] heeft doen horen. Nadat partijen een conclusie na enquête hebben genomen is vonnis bepaald op heden.
De verdere beoordeling van het geschil
2. De kantonrechter dient na te gaan of [eiser] is geslaagd in de aan hem gegeven bewijsopdracht. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
3. [eiser] diende aan te tonen dat hij een beter recht had op de speelgoedkist dan [gedaagde], die heeft gesteld dat de kist deel uit maakt van de nog te verdelen huwelijkse gemeenschap van haar en haar voormalige echtgenoot [a].
4. Als getuigen heeft [eiser] zijn drie kinderen doen horen. In de visie van [eiser] is de kist zijn eigendom gebleven en dienen na zijn overlijden de drie kinderen deze roerende zaak te betrekken in de verdeling van de nalatenschap. Uitgaande van deze veronderstelling zijn naar het oordeel van de kantonrechter deze getuigen allen aan te merken als belanghebbenden, zodat hun verklaringen niet zonder meer gelijkgesteld kunnen worden met die van buiten het geding staande getuigen; dat geldt in het bijzonder voor getuige [a] die nog in een echtscheidingsprocedure is verwikkeld met [gedaagde].
5. Voorts dient bij de waardering van het getuigenbewijs bedacht te worden dat het door [a] meenemen van de kist reeds plaatsvond in 1980 en de verklaringen dus betrekking hebben op feiten die zich zo'n 25 jaar geleden hebben voorgedaan.
6. Getuige [c] heeft verklaard: " Bij ons thuis is over de kist altijd zo gesproken dat deze later voor ons, dat wil zeggen voor de drie kinderen zou zijn". Getuige [b] heeft verklaard dat [a] destijds de kist niet in eigendom heeft gekregen, maar dat deze hem in goed vertrouwen is meegegeven om deze te zijner tijd te betrekken in vereffening van de nalatenschap.
7. Getuige [a] heeft onder meer verklaard dat hij in overleg de kist heeft meegenomen en dat voor hem en zijn zussen het volstrekt duidelijk was dat deze kist, alsook andere spullen uit het ouderlijk huis, nog verdeeld dienden te worden.
8. Hoewel de drie verklaringen in onderlinge samenhang beschouwd naar het oordeel van de kantonrechter wel aannemelijk maken dat de intentie van de kinderen er op was gericht de kist te zijner tijd te betrekken bij de verdeling van de nalatenschap, is onvoldoende duidelijk gebleken hoe deze verdeling dan haar beslag zou dienen te vinden: dient deze plaats te vinden in de vorm van een nog nader overeen te komen verdeling, of door middel van een verrekening aangezien de kist reeds aan [a] in eigendom was overgedragen?
9. De twee verklaringen afgelegd in contra-enquête geven aan dat [a] zich jegens deze getuigen zou hebben uitgelaten in de zin dat de kist hem toebehoorde. De verklaring van gedaagde [gedaagde] kan bewijs in haar voordeel opleveren aangezien het hier een partijgetuige betreft die in contra-enquête wordt gehoord en het - anders dan hetgeen is bepaald in artikel 164 lid 2 Rv. - geen verklaring betreft omtrent 'door haar te bewijzen feiten'. Ook heeft [eiser] tevergeefs de nietigheid ingeroepen van de verklaring afgelegd door getuige [d] op grond van het feit dat [d] aanwezig is geweest bij de (op een eerder tijdstip plaatsgevonden hebbende) verhoren in enquête. Het bepaalde in artikel 179 lid 1 Rv. dient naar het oordeel van de kantonrechter niet zo ruim te worden opgevat dat onder het horen van de getuigen 'buiten tegenwoordigheid van de mede ter terechtzitting verschenen getuigen die nog niet zijn gehoord', ook eventuele in contra-enquête te horen getuigen dienen te worden begrepen die als publiek in de verhoorzaal tijdens de enquête aanwezig zijn geweest; dergelijke nog niet aan de griffier als getuigen opgegeven personen hebben op dat ogenblik nog niet de status van getuige en kunnen voordat zij zelf worden gehoord, kennis nemen van het proces-verbaal van de eerder plaatsgevonden hebbende enquête.
10. De kantonrechter komt tot de slotsom dat [eiser] niet geacht mag worden geslaagd te zijn in de hem gegeven bewijsopdracht. De vordering tot afgifte van de kist aan [eiser] dient derhalve aan hem te worden ontzegd.
11. Gezien het bovenstaande dient [eiser] als in het ongelijk gestelde partij in de kosten van [gedaagde] te worden veroordeeld, zoals hieronder zal worden aangegeven.
BESLISSING
De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 900,-- wegens salaris.
Aldus gewezen door mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 december 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.