4.1. Niet, althans onvoldoende, weersproken staat tussen partijen vast dat eiseres haar onderneming, na de verkoop en vervreemding van alle tot het ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken, niet heeft gestaakt, maar dat zij haar onderneming, ook gedurende het onderhavige jaar, steeds heeft gecontinueerd. Tevens staat tussen partijen vast dat, vanaf het moment van de vervreemding van die onroerende zaken, er bij eiseres steeds het voornemen tot vervanging van die vervreemde onroerende zaken heeft bestaan en kunnen bestaan en dat zij het verschil tussen de opbrengst van de vervreemding en de boekwaarde van de verkochte onroerende zaken op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wet op haar fiscale balans heeft mogen reserveren. Aangenomen moet derhalve worden dat partijen er steeds van uit zijn gegaan dat de vervreemde onroerende zaken in het belang van de continuïteit van de onderneming van belanghebbende vervangen zullen worden en dat, nu gesteld noch gebleken is dat de vervanging op een andere wijze zou kunnen plaatsvinden, de onderhavige effectenportefeuille, die hoofdzakelijk is bekostigd door de uit de verkoop van de onroerende zaken vrijgekomen - tijdelijk overtollige - liquide middelen, steeds primair bestemd is geweest om dienstbaar te zijn aan de uitoefening van het bedrijf van eiseres, namelijk om uitvoering te geven aan het vervangingsvoornemen van eiseres, hierin bestaande dat met de uit die effectenportefeuille te genereren liquiditeiten tijdig weer in de onderneming van eiseres beschikbaar zullen zijn ten behoeve van de aanschaf van vervangende bedrijfsmiddelen (onroerende zaken). Nu noch de continuïteit van de onderneming van eiseres noch het vervangingsvoornemen en de opname van de vervangingsreserve op de fiscale balans op enig moment door verweerder ter discussie is gesteld, kan de rechtbank hem niet volgen in zijn stelling dat de uit de vervreemding van de onroerende zake vrijgekomen liquide middelen en de daarmee aangekochte effectenportefeuille op enig moment aan het ondernemingsvermogen zijn ontrokken en een privé-bestemming hebben gekregen. De effectenportefeuille dient derhalve tot het ondernemingsvermogen te worden gerekend.
Daaraan doet niet af dat de op de verkochte onroerende zaken rustende hypotheek niet is afgelost. Het bedrag van de op de betreffende onroerende zaken rustende hypotheek is immers direct na de verkoop van de onroerende goederen door de bank gescheiden van de rest van de vrijgekomen liquide middelen door dit bedrag te boeken op een geblokkeerde depositorekening, terwijl de gelden op deze geblokkeerde rekening niet kunnen worden gebruikt ter zake van effectentransacties en ook nimmer als zodanig zijn aangewend.
De omstandigheid dat de effectenportefeuille ten dele is opgebouwd met geld uit opgenomen effectenkredieten laat onverlet dat, zoals hiervoor is overwogen, de effectenportefeuille, steeds primair te dienste van de onderneming is aangeschaft en beheerd, ook voor zover deze portefeuille voor een beperkt deel is gevoed met gelden uit de opgenomen kredieten. Deze effectenkredieten heeft eiseres dan ook terecht tot haar ondernemingsvermogen gerekend.
4.2. Het feit dat eiseres ter zake van de aankoop van de effectenportefeuille en de daarop volgende transacties met de aangekochte aandelen gebruik heeft gemaakt van een reeds bestaande effectenrekening op naam van haar echtgenoot, leidt er naar het oordeel van de rechtbank niet toe dat eiseres de met de vervreemding van de onroerende zaken verworven gelden en de daarmee aangekochte effectenportefeuille aan haar onderneming heeft onttrokken en deze een privé-bestemming heeft gegeven. Immers, nu vaststaat dat de echtgenoot van eiseres reeds de beschikking had over een effectenrekening en bij eiseres kennis van en ervaring met aandelen(transacties) ontbrak, acht de rechtbank het aannemelijk dat de onderhavige aankoop van en transacties met de effectenportefeuille, die feitelijk door de bank in samenspraak met haar echtgenoot zijn geschied, voor rekening en risico van eiseres ten dienste van haar onderneming zijn uitgevoerd, onder gebruikmaking van de reeds bestaande effectenrekening van de echtgenoot.
4.3. Nu door verweerder niet meer wordt bestreden dat de op de effecten(transacties) betrekking hebbende bankkosten door eiseres daadwerkelijk in het onderhavige jaar zijn betaald, is de rechtbank van oordeel dat ook deze bankkosten, die gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten dienste van de onderneming van eiseres zijn gemaakt, ten laste van het resultaat van de onderneming van eiseres over het jaar 2000 dienen te worden gebracht.
4.4. Het gelijk ligt derhalve aan de zijde van eiseres. De tweede onder 3.1. vermelde vraag behoeft dan geen beantwoording. Het belastbare inkomen dient te worden verminderd tot op -/- f 677.725,-- (het aangegeven belastbare inkomen, onder bijtelling van de, naar tussen partijen niet in geschil is, terecht gecorrigeerde zelfstandigenaftrek ad f 13.110,--).
4.5. Hetgeen hiervoor is overwogen heeft tot gevolg dat het premie-inkomen in het kader van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen dient te worden vastgesteld op
-/- f 677.725,-- (de aangegeven winst).