RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nrs.: 05/1423 en 05/1878
Inzake de gedingen tussen
1. [A], h.o.d.n. Okay Taxi, wonende te [C], eiseres,
2. [B], h.o.d.n. Cosi Tax, wonende te [C], eiser ,
gemachtigde: mr. W.G. C. Wijsman, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ameland, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A.W. Berkeveld, werkzaam bij verweerders gemeente.
Bij brief van 6 mei 2005 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit van 3 mei 2005, inhoudende de weigering handhavend op te treden tegen het uitoefenen van een taxibedrijf door eiseres op het perceel Molenplaat 7 te Nes. Eiser heeft tegen dit besluit op 12 mei 2005 bezwaar gemaakt bij verweerder. Hij heeft er hierbij op aangedrongen om te besluiten tot toepassing van bestuursdwang dan wel een "hoge dwangsom" op te leggen. Tevens heeft hij zich op 31 mei 2005 tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verweerder wordt opgedragen handhavend op te treden jegens eiser. Deze zaak is geregistreerd onder nummer 05/854. Bij uitspraak van 27 juni 2005 is dit verzoek afgewezen.
Bij brief van 18 augustus 2005 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen door verweerder op het bezwaarschrift (besluit A). Dit beroep is geregistreerd onder nummer 04/1423. Tevens heeft hij zich opnieuw tot de voorzieningenrechter gewend met het verzoek een voorlopige voorziening te treffen, in die zin dat verweerder wordt opgedragen op korte termijn te beslissen op het bezwaarschrift. Dit onder nummer 05/1422 geregistreerde verzoek is behandeld ter zitting op 13 september 2005. Het verzoek is na de zitting ingetrokken vanwege de omstandigheid dat verweerder op diezelfde dag zijn beslissing op bezwaar bekend heeft gemaakt.
Bij besluit van 13 september 2005 heeft verweerder alsnog op het bezwaarschrift van eiser beslist (besluit B). Verweerder heeft het bezwaarschrift gegrond verklaard, zijn beslissing van 3 mei 2005 herroepen en in plaats daarvan besloten dat eiseres per 1 april 2006 de taxi-activiteiten beëindigd moet hebben, bij gebreke waarvan (de rechtbank leest) zij een dwangsom verbeurt van € 250,00 per dag, dat deze activiteiten worden vastgesteld, met een maximum van € 25.000,00.
Bij brief van 20 oktober 2005, bij de rechtbank ingekomen op 25 oktober 2005, heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit van 13 september 2005 (registratienummer 05/1878).
Eiseres heeft op de voet van art. 8:26 lid 1 Algemene wet bestuursrecht (Awb) als partij deelgenomen aan het geding, geregistreerd onder 05/1423. Hetzelfde geldt voor eiser in de zaak met registratienummer 05/1878.
Op grond van art. 8:52 Awb zijn de beroepen versneld behandeld.
De zaken zijn gevoegd behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 29 november 2005. Eiseres is verschenen, tezamen met haar echtgenoot J. Bruinsma. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Wijsman voornoemd. Verweerder is verschenen bij zijn gemachtigde.
De rechtbank baseert zich bij haar oordeelsvorming op onderstaande feiten en omstandigheden.
in de zaak met registratienummer 05/1878
Tussen eiseres en verweerder is in geschil of de taxi-activiteiten, die door eiseres sinds begin 2005 vanuit haar woning op het perceel Molenplaat 7 te Nes worden uitgeoefend, in strijd zijn met de bepalingen van het geldende bestemmingsplan. Verweerder stelt zich op het standpunt dat deze activiteiten, gelet op de ruimtelijke uitstraling hiervan, zich niet verdragen met de op het perceel rustende woondoeleindenbestemming. Eiseres bestrijdt deze stellingname. De activiteiten in het pand Molenplaat 7 te Nes bestaan louter uit het beantwoorden van de mobiele telefoon en het parkeren van een taxibusje en een taxiauto. Het aantal verkeersbewegingen dat wordt veroorzaakt door de taxi's is zeer gering. Aan het pand is bovendien niet te zien dat het mede wordt gebruikt om een taxibedrijf te exploiteren, aldus eiseres.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Nes" is het in geding zijnde perceel bestemd voor "woondoeleinden". In art. 5 van de planvoorschriften is -voor zover hier van belang- bepaald dat de op de plankaart voor woondoeleinden aangewezen gronden bestemd zijn voor woonhuizen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep. Tussen partijen is niet in geschil dat de in geding zijnde taxi-activiteiten niet aangemerkt kunnen worden als een aan-huis-verbonden beroep. Op grond van art. 33 van de planvoorschriften is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming.
Volgens vaste jurisprudentie dient de vraag of het gebruik van een perceel strijdig is met de geldende woonbestemming te worden beantwoord aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien zijn aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is dat deze niet meer valt te rijmen met de woonfunctie van het perceel.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiseres over zowel een taxi-auto als een taxibus beschikt. In totaal werken er drie personen voor Okay Taxi, waarvan er twee in vaste dienst zijn. De andere persoon werkt als oproepkracht. Ten tijde van het bestreden besluit werden zowel de auto als de bus ter hoogte van de woning van eiseres op de openbare weg geparkeerd. Gedurende het zomerseizoen -waarmee door eiseres wordt gedoeld op de periode 1 april tot 1 november- vertrekken de taxichauffeurs rond 9.30 uur naar de veerdam van Ameland, teneinde vanaf 10.00 uur de eerste bootpassagiers te kunnen vervoeren. De auto en de bus keren in deze periode in principe pas 's avonds weer terug naar de Molenplaat. Wel wordt er door één of meer chauffeurs af en toe overdag koffie in de woning van eiseres gedronken. In de periode van 1 november tot 1 april is het aanbod van taxiklanten op Ameland minimaal en is de standplaats van de beide taxi's de Molenplaat 7.
De rechtbank is onder de hiervoor geschetste omstandigheden van oordeel dat verweerder op juiste gronden tot het oordeel is gekomen dat de in geding zijnde taxi-activiteiten van dien aard zijn, dat deze als strijdig met de woonfunctie moeten worden aangemerkt. De rechtbank kent in dit verband met name betekenis toe aan het feit dat beide taxi's bij of op het perceel Molenplaat 7 worden geparkeerd op het moment dat zij niet in gebruik zijn. Bovendien is dit adres in de winterperiode de standplaats van de taxi's. De omvang waarin de activiteiten plaatsvinden is weliswaar niet erg groot, maar dat neemt niet weg dat van de activiteiten zoals die hiervoor uiteen zijn gezet, een onmiskenbare ruimtelijke uitstraling uitgaat. Er is immers sprake van extra verkeersbewegingen en ook het parkeren van de taxi-auto en de taxibus -die zijn voorzien van bedrijfsreclame- drukt zonder meer een bedrijfsmatig karakter op het perceel.
Nu sprake is van overtreding van een wettelijk voorschrift -op grond van het bestemmingsplan is strijdig gebruik immers verboden- zal het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, volgens vaste jurisprudentie in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Deze in de rechtspraak ontwikkelde regel houdt verband met het algemeen belang, dat is gediend met handhaving. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
In dit geding is gesteld noch gebleken dat sprake is van situatie, op grond waarvan volgens de hiervoor vermelde maatstaf van handhavend optreden kan of behoort te worden afgezien. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een partij te veroordelen in de kosten van het geding.
in de zaak met registratienummer 05/1423
ten aanzien van besluit A
In art. 6:2 Awb is -voor zover hier van belang- bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit gelijk wordt gesteld met een besluit.
Aangezien verweerder alsnog op het bezwaarschrift heeft beslist, heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank geen procesbelang meer bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Evenmin is gesteld dat eiser als gevolg van het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift schade heeft geleden. Ook overigens is geen belang gesteld of gebleken op grond waarvan zou kunnen worden gezegd dat eiser nog een rechtens te honoreren belang heeft bij een beoordeling van het beroep.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiser, voor zover gericht tegen besluit A, niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
Met toepassing van art. 8:75 lid 1 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 80,50 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift 1 punt; gewicht van de zaak: zeer licht, wegingsfactor 0,25; waarde per punt € 322,00). Nu het verhandelde ter zitting uitsluitend betrekking heeft gehad op besluit B, ziet de rechtbank geen aanleiding om voor het verschijnen ter zitting van de rechtbank een punt als bedoeld in het Bpb toe te kennen. De rechtbank wijst de gemeente Ameland aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden aan eiser.
ten aanzien van besluit B
Uit art. 6:20 lid 4 Awb vloeit voort dat het beroep tegen de weigering om tijdig op het bezwaarschrift te beslissen geacht wordt mede gericht te zijn tegen de beslissing op het bezwaarschrift, die na het instellen van het beroep alsnog is genomen. Dit is slechts anders indien met de beslissing op het bezwaarschrift geheel tegemoet gekomen is aan het bezwaar of beroep van eiser. Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Verweerder heeft weliswaar alsnog besloten handhavend op te treden tegen Okay Taxi, maar niet op een wijze en in een vorm zoals door eiser werd verzocht.
Eiser heeft in beroep naar voren gebracht dat de door verweerder aan Okay Taxi opgelegde dwangsom niet hoog genoeg is. Okay Taxi verbeurt alleen een dwangsom per geconstateerde overtreding. Wanneer verweerder mondjesmaat controleert, duurt het jaren voordat de maximale dwangsom is verbeurd. Eiser is verder van mening dat de aan Okay Taxi gegeven begunstigingstermijn te lang is. Hierdoor is sprake van oneerlijke concurrentie, waardoor hij schade lijdt. Het is volgens eiser niet onredelijk om van Okay Taxi te verlangen de taxiactiviteiten per 31 december 2005 te staken. In dit kader wijst eiser er op dat de eigenaren/exploitanten van Okay Taxi al in een pril stadium wisten dat hun vestiging op de bewuste locatie niet toelaatbaar was dan wel op zijn minst tot ernstige problemen zou leiden. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser in weerwil van het vorenstaande opgemerkt dat met de begunstigingstermijn op zich "wel te leven valt", omdat het zomerseizoen op 1 april begint en vóór die datum niet veel concurrentie van Okay Taxi wordt ondervonden. De beroepsgrond als zodanig is evenwel niet ingetrokken.
De rechtbank overweegt het volgende.
In art. 5:32 lid 4, eerste volzin, Awb is bepaald uit welke varianten een bestuursorgaan kan kiezen indien het wil overgaan tot het opleggen van een (last onder) dwangsom. Hieruit blijkt dat het bestuursorgaan de dwangsom kan vaststellen op een bedrag ineens, op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd of op een bedrag voor iedere overtreding van de last. Verweerder heeft gekozen voor de laatste mogelijkheid. Nu de wetgever deze variant uitdrukkelijk mogelijk heeft gemaakt, valt niet in te zien op welke grond geoordeeld zou moeten worden dat het bestreden besluit op dit punt niet in stand kan blijven. Aan eiser kan wel worden toegegeven dat het bij een last onder dwangsom als de onderhavige in feite afhangt van de intensiteit van de controle op de naleving van de last of Okay Taxi dwangsommen verschuldigd wordt. De rechtbank gaat er echter niet op voorhand vanuit dat verweerder zijn controlerende taak in zoverre niet serieus zou nemen en heeft ook niet anderszins aanleiding om te veronderstellen dat bij verweerder niet het vaste voornemen aanwezig is om naleving van de last af te dwingen.
Wat betreft de hoogte van de dwangsom per geconstateerde overtreding wordt overwogen dat het bedrag in een redelijke verhouding moet staan tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. De hoogte van de opgelegde dwangsom dient door de rechter met terughoudendheid te worden getoetst. De rechtbank is in het licht van de hiervoor vermelde maatstaf en mede gelet op de aard van de in geding zijnde overtreding van oordeel dat niet gezegd kan worden dat een bedrag van € 250,00 per geconstateerde overtreding te laag is.
De rechtbank kan eiser evenmin volgen in zijn stelling dat de begunstigingstermijn te lang is. Op zichzelf bezien is deze aan de lange kant. Het gaat immers om een termijn van ruim een half jaar, terwijl uit de parlementaire geschiedenis van art. 5:32 Awb blijkt dat de termijn zo kort mogelijk moet zijn. Afhankelijk van de situatie kan deze enkele uren tot enkele weken of maanden zijn. Gelet evenwel op de door verweerder gebezigde argumentatie met betrekking tot de gekozen termijn is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om het bestreden besluit vanwege de lengte van de begunstigingstermijn te vernietigen. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat voor een ruime termijn is gekozen in verband met het feit dat aanvankelijk aan Okay Taxi is meegedeeld dat kleinschalige taxi-activiteiten ter plaatse zijn toegestaan. Okay Taxi dient daarom de gelegenheid te hebben een alternatieve vestigingslocatie te zoeken, aldus verweerder. Dit standpunt is niet onhoudbaar te achten, mede gelet op de omstandigheid dat de activiteiten als zodanig weinig overlast veroorzaken en een beëindiging op (zeer) korte termijn daarom niet noodzakelijkerwijs geïndiceerd is. Ook de belangen van eiser nopen niet tot dat oordeel, gelet op het feit dat zijn gemachtigde ter zitting heeft verklaard dat met de datum van 1 april 2006 wel te leven valt.
De rechtbank komt op grond van het vorenstaande tot de slotsom dat het beroep, voor zover gericht tegen besluit B, ongegrond zal moeten worden verklaard.
De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
in de zaak met registratienummer 05/1878
- verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak met registratienummer 05/1423
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen besluit A, niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 80,50, aan eiser te vergoeden door de gemeente Ameland;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen besluit B, ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.M. Telman, rechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 27 december 2005, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. C.M. Telman
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 28 december 2005