RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Proces-verbaal mondelinge uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
[A], wonende te [B], verzoeker,
gemachtigde: W. van Teeseling, werkzaam als directeur van de Nederlandse Video Detaillisten Organisatie (NVDO) te Tiel,
het college van burgemeester en wethouders van Weststellingwerf, verweerder,
gemachtigde: J. van Weeperen, werkzaam in gemeentelijke dienst.
1. Aanduiding van het besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Het besluit van verweerder van 31 oktober 2005. In dit besluit is aangegeven dat verzoeker, die eigenaar is van de videotheek [C] aan de [adres] te [B], toestemming heeft gevraagd voor het uitoefenen van detailhandel op het perceel Van der Sandeplein 7 te Wolvega. Op dit perceel rust ingevolge het bestemmingsplan "Wolvega-Lindenoord" de bestemming "Centrumuitloopgebied C2". Hierdoor kan geen toestemming worden gegeven. Het verlenen van vrijstelling ligt volgens verweerder niet in de rede, waartoe het navolgende is overwogen. Binnen de geldende bestemming is nieuwvestiging van detailhandel niet toegestaan. Volgens verweerder moet detailhandel in het kernwinkelapparaat plaatsvinden, zijnde het gebied ten oosten van het Van der Sandeplein en de Van Harenstraat. Ook wordt gedacht aan upgrading van het Van der Sandeplein, maar hierover moet nog besluitvorming plaatsvinden.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 19 december 2005. Verzoeker is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde.
3. De voorzieningenrechter sluit de behandeling en doet onmiddellijk mondeling uitspraak
- bepaalt dat verweerder binnen zes weken na heden de beslissing op bezwaar dient te nemen;
- bepaalt dat de gemeente Weststellingwerf het griffierecht van € 138,00 aan verzoeker dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 644,00, aan verzoeker te vergoeden door de gemeente Weststellingwerf.
b. De gronden van de beslissing
Voor het treffen van een voorlopige voorziening, zoals is gevraagd door verzoeker, is in beginsel aanleiding indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat een tegen een besluit ingediend bezwaar- of beroepschrift gegrond zal worden verklaard. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de hoofdzaak.
De cruciale vraag in dit geding is of er strijd met het bestemmingsplan bestaat. In dit verband is onduidelijk wat onder het begrip "bestaand gebruik" moet worden verstaan. Voor de beslissing op bezwaar zal dit nog goed moeten worden uitgezocht. Wanneer er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat de nieuwvestiging van een videotheek op het perceel in kwestie in strijd is met het bestemmingsplan, dan moet worden bezien of binnenplanse vrijstelling kan worden verleend. Aan de formele voorwaarden voor gebruikmaking van deze bevoegdheid is voldaan.
Het verlenen van vrijstelling is een discretionaire bevoegdheid van het bestuursorgaan. Op grond van een afweging van belangen moeten burgemeester en wethouders een beslissing nemen die door de bestuursrechter slechts met de nodige terughoudendheid mag worden getoetst. Reeds op grond hiervan is de gevraagde voorziening, namelijk om het mogelijk te maken dat verzoeker op 1 januari 2006 zijn bedrijf op het adres Van der Sandeplein 7 kan continueren, niet toewijsbaar. Bovendien heeft verzoeker dit pand op eigen houtje gekocht, zonder bij de gemeente te informeren naar eventuele planologische bezwaren, zodat dit ook voor zijn risico kan worden gelaten.
Eén en ander neemt echter niet weg dat de gemeente een juist besluit moet nemen en dit ook goed moet motiveren. Het besluit van 31 oktober 2005 is dat echter niet. Op grond van buitengewoon vage argumenten wordt, zo is ook ter zitting duidelijk geworden, categorisch geweigerd gebruik te maken van de binnenplanse vrijstellingsmogelijkheid. Dit staat echter op gespannen voet met de wil van de planwetgever, die deze binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid immers bewust in het leven heeft geroepen. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven en de beslissing op bezwaar zal veel beter gemotiveerd moeten worden. Dit geldt zowel voor de vraag of in dit geval sprake is van nieuwvestiging, alsook -indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord- voor de belangenafweging in het kader van de binnenplanse vrijstellingsbevoegdheid.
Mede gelet op de belangen van verzoeker ziet de voorzieningenrechter aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening met een procedureel karakter.
De voorzieningenrechter bepaalt dat de gemeente Weststellingwerf het door verzoeker betaalde griffierecht van € 138,00 moet vergoeden.
Voorts wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker. Op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de proceskosten van verzoeker vastgesteld op € 644,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (verzoekschrift 1 punt, verschijnen ter zitting 1 punt; gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00). De voorzieningenrechter wijst de gemeente Weststellingwerf aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
De voorzieningenrechter deelt mede dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open staat.
De zitting wordt gesloten.
mr. F.P. Dillingh, griffier
mr. C.M. Telman, voorzieningenrechter