RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[A], wonende te [B], eiser,
gemachtigde: mr. D.P. van der Veer, werkzaam bij Juridische Dienstverlening Nederland B.V. te Apeldoorn,
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
gemachtigde: mr. A.C. van Staalduinen, werkzaam bij het UWV.
Bij brief van 6 oktober 2004 heeft verweerder mededeling gedaan van een besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 10 november 2004 beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, meervoudige kamer, gehouden op 18 november 2005. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van der Veer voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde. Aan de zijde van verweerder is tevens verschenen de heer P. Langius, arbeidsdeskundige.
Eiser is tot 2 januari 2001 werkzaam geweest bij [werkgever] in de functie van administratief medewerker. Op die datum is hij van zijn werk uitgevallen in verband met psychische klachten. Met ingang van 27 december 2001 is hem een uitkering op grond van de WAO toegekend, aanvankelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45% en per 28 februari 2002 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. De uitkering is op 14 augustus 2002 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15% bedroeg. Eiser was op dat moment inmiddels bij [werkgever] werkzaam in de functie van medewerker klachtenbehandeling.
Op 1 april 2003 is eiser na tussenkomst van de kantonrechter uit zijn functie ontslagen, waarna hij per 1 september 2003 met psychische klachten vanuit de WW is uitgevallen.
De verzekeringsarts M. Niemeijer heeft in een rapport van 28 april 2004 geconstateerd dat op de datum einde wachttijd (28 juni 2004) bij eiser enige beperkingen op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren en (in verband met een bij eiser bestaande longaandoening) met betrekking tot het werken met stof, rook, gassen en dampen bestonden, welke beperkingen zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Aan de hand van deze FML heeft de arbeidsdeskundige P. Langius in een rapport van 1 juni 2004 geconcludeerd dat eiser geschikt is voor gangbare arbeid, maar dat ten gevolge van zijn beperkingen een verlies aan verdienvermogen optreedt van 17,79%. Op grond van deze bevindingen heeft verweerder eiser bij besluit van 3 juni 2004 met ingang van 28 juni 2004 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, dat bij het bestreden besluit ongegrond is verklaard. Verweerder heeft zich daartoe gebaseerd op de rapportages van de bezwaarverzekerings-arts L.J. Zwemer van 5 oktober 2004 en van de bezwaararbeidsdeskundige M.E. van der Molen van 7 oktober 2004. Zwemer heeft aangegeven dat er in bezwaar geen medische redenen naar voren zijn gebracht die nopen tot aanpassing van de primaire verzekeringsgeneeskundige beoordeling. Van der Molen heeft (deels op basis van andere functies dan door de primaire arbeidsdeskundige waren geduid) geconstateerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht is vastgesteld op 15-25%.
In beroep heeft eiser zich in de eerste plaats op het standpunt gesteld dat zijn beperkingen zijn onderschat. Daartoe heeft hij gewezen op een rapportage van W.A.L. van Loon, psychiater bij de Dr. Kuno van Dijk Stichting, en op een verklaring van de psychologen A.W. Assink en M.E.J. Hermens, waaruit moet worden opgemaakt dat eiser niet belastbaar is voor arbeid. Daarnaast heeft eiser gewezen op het rapport van 24 maart 2005 van de verzekeringsarts W. le Grand, die eiser heeft onderzocht in het kader van een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid en waaruit blijkt dat als gevolg van een matige longfunctiestoornis een inspanningsbeperking dient te worden gesteld. Verder wijst eiser erop dat, in strijd met hetgeen daarover door de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in zijn uitspraken van 9 november 2004 is overwogen, niet uiterlijk bij het besluit op bezwaar een deugdelijke toelichting is gegeven op de zogeheten niet-matchende beoordelingspunten.
De bezwaarverzekeringsarts Zwemer heeft naar aanleiding van de bevindingen van Le Grand in een rapport van 9 augustus 2005 overwogen dat het uit medisch oogpunt niet onaannemelijk is dat de beperkingen die het gevolg zijn van toenemende longproblematiek reeds aanwezig waren op de datum einde wachttijd en in de vier tot acht weken daarvoor. In verband met deze klachten zijn extra beperkingen gesteld op het vlak van dynamische handelingen (ten aanzien van frequent buigen, duwen of trekken, tillen of dragen, het frequent hanteren van lichte voorwerpen en van zware lasten en trappenlopen) en op het vlak van statische houdingen (ten aanzien van het boven schouderhoogte actief zijn). Op basis van de nieuw vastgestelde FML heeft de bezwaararbeidsdeskundige drie nieuwe functies geduid, doch geconstateerd dat het verlies aan verdienvermogen nog altijd tussen 15 en 25% bedraagt.
Eiser heeft in reactie hierop gesteld dat de nieuw geduide functies hem, in strijd met vaste jurisprudentie van de CRvB, niet zijn voorgehouden en ook niet door hem verwacht hadden hoeven worden. Bovendien heeft eiser verzocht om vergoeding van de schade die hij als gevolg van het bestreden besluit heeft geleden, waaronder in ieder geval begrepen de wettelijke rente over de hem toekomende uitkering.
De rechtbank overweegt als volgt.
Arbeidsongeschikt in de zin van de WAO is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling niet in staat is met arbeid hetzelfde inkomen te verdienen als een met hem vergelijkbare gezonden persoon (de maatman). Of er sprake is van arbeidsongeschiktheid wordt dus niet alleen bepaald door de ernst van de medische beperkingen. De mate van arbeidsongeschiktheid is het percentage waarmee de verdiencapaciteit van de betrokkene is verminderd.
Het wettelijk arbeidsongeschiktheidsbegrip is nader uitgewerkt in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: het Schattingsbesluit). Op grond hiervan worden aan de betrokkene tenminste drie verschillende functies voorgehouden, waarmee hij ondanks zijn medische beperkingen inkomen kan verwerven. Deze functies dienen tezamen tenminste 30 arbeidsplaatsen te vertegenwoordigen. De resterende verdiencapaciteit van de betrokkene wordt vastgesteld op de hoogte van het inkomen dat kan worden verworven met de middelste van de drie functies waarmee het hoogste loon per uur kan worden verdiend. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vervolgens berekend door het maatmaninkomen van de betrokkene te vergelijken met zijn resterende verdiencapaciteit.
Vastgesteld moet worden dat verweerder naar aanleiding van het beroepschrift van eiser, en in het bijzonder de verwijzing daarin naar de bevindingen van de verzekeringsarts Le Grand, de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige om een nadere rapportage heeft gevraagd. Eén en ander heeft geleid tot een nieuwe FML, waarin meer beperkingen zijn aangenomen dan eerder het geval was, en (dientengevolge) tot het duiden van drie nieuwe functies, aan de hand waarvan eisers mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw is vastgesteld. Een dergelijke ingrijpende wijziging van de grondslag van het bestreden besluit kan evenwel niet plaatsvinden zonder het oorspronkelijke besluit te herroepen en te vervangen door een nieuw besluit. Dat is hier ten onrechte en in strijd met het bepaalde in artikel 7:11 Algemene wet bestuursrecht (Awb) achterwege gebleven.
Uit oogpunt van een finale geschillenbeslechting zal de rechtbank beoordelen of er, in het licht van hetgeen in de beroepsfase door partijen is aangevoerd, aanleiding bestaat om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat zij in de tot op heden overgelegde medische stukken geen grond ziet om te twijfelen aan de juistheid van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van eisers belastbaarheid door de bezwaarverzekeringsarts Zwemer, zoals die is neergelegd in zijn rapport van 9 augustus 2005. Voor wat betreft de beperkingen die voortvloeien uit zijn longaandoening is aan eiser tegemoetgekomen door de bevindingen van de verzekeringsarts Le Grand over te nemen. De rechtbank ziet in de door eiser in het geding gebrachte medische verklaringen evenmin aanleiding om aan te nemen dat sprake zou zijn van meer of ernstigere beperkingen ten aanzien van eisers psychische belastbaarheid dan in de FML van 9 augustus 2005 zijn neergelegd.
Ten aanzien van de arbeidskundige component van de schatting overweegt de rechtbank als volgt.
Bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid wordt thans gebruik gemaakt van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). De CRvB heeft in zijn eerder aangehaalde uitspraken van 9 november 2004 reeds geoordeeld dat het CBBS in beginsel aanvaardbaar is als instrument om de mate van arbeidsongeschiktheid van een verzekerde ten behoeve van de WAO te bepalen. Wel heeft de CRvB overwogen dat sprake was van een aantal in het oog springende onvolkomenheden, die in beginsel in een concreet geval in de weg zouden kunnen staan aan een nog als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van een schattingsbesluit dat met behulp van het CBBS tot stand is gekomen. Daarbij heeft de CRvB met name de volgende aspecten genoemd:
- het feit dat de nummering van de belastbaarheidsaspecten in de FML niet overeenstemt met de nummering van de naar inhoud overeenkomende items in de lijsten met belastinggegevens van de functies;
- het feit dat signaleringen ten teken van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid van de betrokkene op bepaalde onderdelen van de functiebelasting niet in de dossiergegevens terecht komen, met als gevolg dat voor anderen dan functionarissen van verweerder niet goed verifieerbaar is of terecht het standpunt is ingenomen dat de totale belasting van de functie binnen de medische mogelijkheden van de betrokkene blijft; en
- het feit dat de FML zogeheten niet-matchende beoordelingspunten kent, dat wil zeggen beoordelingspunten die niet voorkomen op de lijsten met functiebelastingen en die derhalve niet door het systeem (kunnen) worden vergeleken, zodat het in beginsel mogelijk is dat functies door het systeem worden geselecteerd als potentieel passend, terwijl die functies op onderdelen de (niet-matchende) belastbaarheid van de betrokkene aanmerkelijk overschrijden.
Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat het CBBS naar aanleiding van onder meer de bovengenoemde kritiekpunten is aangepast. De functies die in beroep aan de hand van de opnieuw vastgestelde FML aan eiser zijn geduid, zijn aan de hand van de aangepaste versie van dit systeem geselecteerd.
Uit de in beroep overgelegde verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapportages en de toelichting die verweerder ter zitting heeft gegeven, kan worden opgemaakt dat het CBBS op de navolgende punten is aangepast:
- de nummering van de items op de (kritische) FML komt thans overeen met de nummering op de lijsten met belastinggegevens van de functies;
- zogenaamde niet-matchende belastingpunten waarop een beperking geldt worden thans op de uitgedraaide formulieren gemarkeerd door middel van een asterisk ("*");
- belastingpunten waarop een beperking geldt die onder de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid blijft worden nu gemarkeerd door middel van een "G" en belastingpunten waarop een beperking geldt en waarvan de geschiktheid nader gemotiveerd dient te worden door de verzekeringsarts of arbeidsdeskundige door middel van een "M";
- op de lijsten met belastinggegevens in de functies wordt thans een fictieve rubriek (rubriek 7) vermeld, waaronder die belastingpunten worden weergegeven die niet worden vergeleken met de FML, zoals "probleemoplossen".
Met de hierboven weergegeven aanpassingen wordt naar het oordeel van de rechtbank voor een deel tegemoetgekomen aan de eisen die de CRvB aan het gebruik van het CBBS heeft gesteld voor wat betreft de inzichtelijkheid en verifieerbaarheid van de uitkomsten van (met name) het arbeidskundig onderzoek. In het bijzonder wordt door de gelijkluidende nummering van de (kritische) FML en de functiebelastingsgegevens in voldoende mate tegemoetgekomen aan de hiervoor op dit punt bestaande bezwaren. Voorts is door de aangebrachte markeringen nu voldoende zichtbaar gemaakt in welke gevallen sprake is van niet-matchende beoordelingspunten en bij welke beoordelingspunten zich eventuele overschrijdingen voordoen. In dergelijke gevallen dient de arbeidsdeskundige - zo nodig in overleg met de verzekeringsarts - echter wel gemotiveerd aan te geven of de door het CBBS geselecteerde functies binnen de in de FML opgenomen beperking(en) blijven.
Uit de toelichting van verweerder blijkt evenwel dat de markering "M" onder bepaalde voorwaarden door de arbeidsdeskundige zelfstandig gewijzigd kan worden in een "G". Dat een dergelijke omzetting heeft plaatsgevonden wordt evenwel niet op de desbetreffende uitdraaien vermeld. Evenmin is de arbeidsdeskundige gehouden om een omzetting van een motivering te voorzien. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze werkwijze niet aan de eisen van inzichtelijkheid en verifieerbaarheid waaraan het CBBS volgens de CRvB dient te voldoen om te kunnen dienen als aanvaardbaar instrument ten behoeve van de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Daaraan doet niet af dat, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, de arbeidsdeskundige slechts onder strikte, limitatief opgesomde voorwaarden van deze bevoegdheid gebruik mag maken. Dit laat immers onverlet dat inzichtelijk en verifieerbaar dient te zijn dat een "M" is omgezet in een "G", alsmede dat voldoende gemotiveerd dient te worden waarom de arbeidsdeskundige van mening is dat op dit onderdeel geen overschrijding plaatsvindt, dan wel dat sprake is van een (marginale) overschrijding maar dat de functie desondanks toch passend te achten is. De rechtbank acht het derhalve geboden dat alle door het systeem geconstateerde mogelijke overschrijdingen en andere knelpunten worden voorzien van een (zo mogelijk korte) schriftelijke motivering, die duidelijk maakt waarom de geduide functie ondanks de signalering toch voor de verzekerde geschikt zou zijn.
De rechtbank stelt vast dat de bezwaararbeidsdeskundige in haar rapport van 8 september 2005 de in beroep geduide functies van een toelichting heeft voorzien op die aspecten waar mogelijk sprake zou kunnen zijn van een overschrijding van de in de FML neergelegde beperkingen. Daarmee zijn voor wat betreft het onderhavige geval de hierboven geschetste tekortkomingen van de nieuwe versie van het CBBS in voldoende mate ondervangen. De rechtbank ziet in hetgeen eiser in de beroepsfase heeft aangevoerd ook geen reden om te twijfelen aan de conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige dat de in beroep geduide functies voor eiser passend te achten zijn.
Het is echter vaste jurisprudentie van de CRvB dat de functies waarvan de arbeidsdeskundige van oordeel is dat deze door de verzekerde, gelet op diens beperkingen en bekwaamheden, kunnen worden verricht, aan hem worden voorgehouden alvorens zij aan het schattingsbesluit ten grondslag kunnen worden gelegd. Dat neemt niet weg dat in latere stadia van de procedure eventueel nieuwe functies kunnen worden bijgeduid, zonder deze eerst voor te houden, maar het moet dan wel gaan om functies die in het verlengde liggen van de eerder geduide functies, zodat het voor de verzekerde duidelijk kon zijn dat hij ook voor die functies geschikt te achten was. Van dit laatste is in het onderhavige geval echter geen sprake. Hier gaat het immers om de duiding van drie geheel nieuwe functies, die zijn geselecteerd aan de hand van een opnieuw vastgestelde FML. In dit geval hadden de in beroep geduide functies uit oogpunt van zorgvuldigheid derhalve aan eiser voorgehouden dienen te worden, voor zij als grondslag van een nieuwe schatting konden dienen. In zoverre kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit derhalve niet in stand blijven.
Verweerder heeft bovendien ten onrechte noch in het bestreden besluit, noch in de beroepsfase overwegingen gewijd aan de mogelijke toepasselijkheid van artikel 43a WAO. Vastgesteld moet immers worden dat een eerder aan eiser verleende WAO-uitkering minder dan vijf jaar voor de huidige datum van uitval is ingetrokken wegens het afnemen van de arbeidsongeschiktheid, terwijl, voor zover thans uit de gedingstukken kan worden opgemaakt, deze uitval lijkt te zijn veroorzaakt door dezelfde (psychische) ziekteoorzaak als die tot de eerdere uitkering heeft geleid. Ook in zoverre kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand blijven.
Gelet op al het voorgaande dient het bestreden besluit vernietigd te worden en bestaat geen aanleiding om de rechtsgevolgen daarvan in stand te laten. Het beroep is derhalve gegrond.
Op grond van artikel 8:73 Awb kan de rechtbank, indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij overgaan tot de toekenning van schadevergoeding. De vraag of gronden voor schadevergoeding bestaan, kan evenwel eerst worden beantwoord nadat verweerder een nieuw besluit heeft genomen. Hoewel de nodige gebreken aan het bestreden besluit kleven, staat immers vooralsnog niet vast dat eiser recht had op een hogere uitkering of een eerdere ingangsdatum. Het verzoek wordt derhalve afgewezen.
Wel ziet de rechtbank in de gegrondverklaring van het beroep reden om verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de proceskosten van eiser, die op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot worden op € 644,-- voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank zal het UWV aanwijzen als de rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te voldoen. Ook zal de rechtbank het UWV gelasten het door eiser betaalde griffierecht ad € 37,-- te vergoeden.
De rechtbank:
- verklaart het beroep, gericht tegen het besluit van 6 oktober 2004, gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 644,--, onder aanwijzing van het UWV als de rechtspersoon die deze aan eiser dient te voldoen;
- wijst het UWV aan als de rechtspersoon die het door eiser betaalde griffierecht ad € 37,-- aan hem dient te vergoeden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mrs. E.M. Visser, voorzitter, en E.C.R. Schut en J. van Bruggen, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. E. Nolles als griffier op 12 december 2005.
w.g. E. Nolles
w.g. E.M. Visser
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in artikel 6:13 juncto 6:24 Algemene wet bestuursrecht.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te verzenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 12 december 2005