ECLI:NL:RBLEE:2005:AU7450

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
1 december 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/913
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Versnelde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Wet voorzieningen gehandicapten met betrekking tot woonvoorzieningen voor rolstoelgebruikers

In deze zaak heeft de Rechtbank Leeuwarden op 1 december 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, [A], en het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen. Eiser verzocht om een woonvoorziening in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) voor zijn zoontje [C], die rolstoelgebonden is. De gemeente had eerder een aanvraag voor een woonvoorziening afgewezen, met als argument dat de huidige woning van eiser niet langdurig ongeschikt was. Eiser had echter een andere woning gekocht die naar zijn mening wel geschikt was voor rolstoelgebruik, maar de gemeente weigerde de kosten voor aanpassing van het sanitair te vergoeden, met verwijzing naar het primaat van de verhuizing.

De rechtbank heeft de zaak versneld behandeld en op 15 november 2005 de zitting voortgezet. De rechtbank oordeelde dat de gemeente ten onrechte het primaat van de verhuizing had toegepast, gezien de medische situatie van [C] en de noodzaak voor aanpassingen in de woning. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de gemeente en verklaarde het beroep van eiser gegrond. De gemeente werd veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De rechtbank benadrukte dat de gemeente met spoed een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, rekening houdend met de urgentie van de situatie van [C].

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 05/913
Inzake het geding tussen
[A], wonende te [B], eiser,
gemachtigde: mr. K.E. Wielinga, advocaat te Joure,
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen, verweerder,
gemachtigde: A.D. de Grave, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 29 april 2005 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG). Het gaat hierbij om een nieuwe beslissing op bezwaar, die is genomen nadat de rechtbank bij uitspraak van 15 maart 2005 (registratienummer 04/541) een eerdere beslissing op bezwaar had vernietigd. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift ongegrond verklaard en het primaire besluit, waarbij is geweigerd om een woonvoorziening in de zin van de WVG toe te kennen, gehandhaafd.
Tegen dit besluit is namens eiser beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep met toepassing van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) versneld behandeld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 26 juli 2005. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde Verweerder is verschenen bij bovenvermelde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen een schikking te beproeven. De schikkingsonderhandelingen hebben geen resultaat gehad. Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 15 november 2005. Hierbij is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder heeft gemachtigde het woord gevoerd.
Motivering
De rechtbank verwijst voor een uitgebreid overzicht van de feiten en het wettelijk kader naar haar uitspraak van 16 maart 2005.
In deze uitspraak wordt volstaan met het vermelden van de volgende feiten en omstandigheden.
Het zoontje van eiser ([C]), geboren op [geboortedatum], is geboren met een onderontwikkeling van zijn rechterbeen. Op het moment dat [C] twee jaar oud was, was de verwachting van de behandelend artsen dat hij, teneinde zijn voet te kunnen behouden, tussen zijn vierde en vijftiende levensjaar vijf tot zes keer geopereerd zou moeten worden. Na de eerste operatie zou hij zes tot negen maanden rolstoelgebonden zijn. Ook na de volgende operaties zou hij waarschijnlijk langdurig rolstoelgebonden zijn. Eiser heeft om die reden verweerder verzocht om hem in aanmerking te brengen voor een woonvoorziening, die erop gericht zou moeten zijn om de ergonomische belemmeringen in de toenmalige woning van eiser aan de [adres] in [B] op te heffen. Deze woning was volgens eiser niet geschikt voor rolstoelgebruik en bovendien beperkt in de ruimte op de begane grond. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 7 februari 2002 afgewezen omdat [C] op dat moment geen ergonomische belemmeringen in de woning ondervond en de voorziening bovendien niet langdurig noodzakelijk zou zijn. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
Eiser heeft vervolgens aanleiding gezien om een andere (gelijkvloerse) woning te kopen, die zijns inziens wel geschikt is voor rolstoelgebruik, althans daarvoor geschikt te maken is. De koopovereenkomst is op 30 september 2002 gesloten. Bij brief van 1 januari 2003 heeft hij zich tot verweerder gewend met het verzoek om hem alsnog een voorziening in de zin van de WVG toe te kennen. Hij heeft verzocht om een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten en een vergoeding voor het aanpassen van het sanitair. In de begeleidende brief heeft hij vermeld dat inmiddels is gebleken dat de situatie van [C] dusdanig is verslechterd dat een amputatie van het rechterbeen vanaf de knie noodzakelijk is.
Uit de door verweerder ingewonnen informatie -verwezen zij naar rapportages van Argonaut B.V., die verweerder desgevraagd over de aanvraag heeft geadviseerd- blijkt dat [C] na de amputatie zal moeten lopen met een prothese. Als er problemen zijn met de prothese, zal hij aangewezen zijn op een rolstoel. Dit zal met enige regelmaat het geval zijn omdat [C] in de groei is en geregeld een nieuwe prothese aangemeten zal moeten krijgen. Dit zal twee à drie keer per jaar gebeuren. Daarnaast zullen normale protheseproblemen voorkomen, zoals bij warm weer, bij veel transpireren en bij overbelasting. Bij gebruik van de natte cel zal hij de douche zonder prothese en met rolstoel moeten kunnen bereiken. Ook de woon- en slaapruimte moeten met een rolstoel bereikbaar zijn. Volgens Argonaut is er sprake van belemmeringen en bestaat er een indicatie voor het treffen van een voorziening.
[C] is in maart 2003 geopereerd.
Verweerder heeft het verzoek bij besluit van 15 december 2003, verzonden op 13 januari 2004, afgewezen. Het tegen dit besluit ingediende bezwaarschrift is bij besluit van 30 maart 2004 ongegrond verklaard. Verweerder heeft hiertoe overwogen dat eiser van een inadequate naar een andere inadequate woning is verhuisd en om die reden niet voor de gevraagde voorzieningen in aanmerking kan worden gebracht. Van omstandigheden die een beroep op de hardheidsclausule rechtvaardigen, is niet gebleken, aldus verweerder.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 15 maart 2005 geoordeeld dat verweerder bij het destijds bestreden besluit heeft verzuimd om de (nieuwe) medische situatie van [C] onder ogen te zien. Hiermee wordt gedoeld op de omstandigheid dat de behandelend artsen op 6 december 2002 hebben besloten om het onderbeen van [C] te amputeren, terwijl aanvankelijk de verwachting was dat het onderbeen behouden zou kunnen worden. Deze situatie is ontstaan nadat de woning aan de [adres3] in [B] al was gekocht. Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om deze (nieuwe) medische situatie te toetsen aan de omstandigheden in en van de woning aan de Ds. Veenweg. Vervolgens moet worden beslist of eiser in aanmerking kan worden gebracht voor een woonvoorziening, zo is in deze uitspraak overwogen. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat in de gemeente Heerenveen het primaat van de verhuizing geldt. Indien mogelijk wordt een verhuizing naar een reeds aangepaste woning verkozen boven een (dure) woningaanpassing. Uit een begroting van BCN-Drachten blijkt dat de aanpassingskosten van de huidige woning van eiser -uitgaande van de goedkoopste adequate oplossing- een bedrag van € 15.012,92 belopen. Het verhuizen naar een andere, geschikte (of met weinig middelen geschikt te maken) woning -waarvoor een tegemoetkoming van € 3.200,00 kan worden verstrekt- is goedkoper dan de verbouwing. Er is gebleken dat op korte termijn een geschikte woning beschikbaar is. Het gaat hierbij om een huurwoning aan de [adres2] in [D], die voorheen werd bewoond door een rolstoelgebonden vrouw. Op grond van artikel 2.5 van de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Heerenveen (verder: de verordening) is het weliswaar mogelijk om in bepaalde gevallen een uitzondering op het primaat van de verhuizing te maken, maar het geval van eiser valt niet onder één van de genoemde uitzonderingen, aldus nog steeds verweerder.
De rechtbank overweegt het volgende.
Allereerst wordt overwogen dat het in deze zaak alleen om een woonvoorziening gaat. Ter zitting is gebleken dat eiser zich niet verzet tegen de afwijzing van de eveneens verzochte tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten.
Eiser heeft in beroep diverse gronden aangevoerd, op grond waarvan het bestreden besluit volgens hem niet in stand kan blijven. De rechtbank ziet aanleiding allereerst de grond te beoordelen, die inhoudt dat verweerder, gelet op alle omstandigheden van het geval, niet heeft kunnen besluiten om de aanvraag op grond van het primaat van de verhuizing af te wijzen.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie het zogenoemde primaat van de verhuizing in beginsel niet in strijd is met de uit de artikelen 2 en 3 van de WVG voortvloeiende zorgplicht om -onder meer- verantwoorde woonvoorzieningen voor gehandicapten te bieden. Er kunnen zich echter dusdanige zwaarwegende omstandigheden voordoen dat op dat verhuisprimaat een uitzondering moet worden gemaakt. Daarbij kan het gaan om medische, sociale of andere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval sprake is van zwaarwegende omstandigheden als hiervoor bedoeld. Zij overweegt hiertoe het volgende.
In dit geding staat vast dat eiser en zijn gezin vanwege de handicap van [C] in 2003 zijn verhuisd naar de woning aan de [adres3] in [B]. Deze woning is weliswaar (ook) niet volledig geschikt voor [C] -de in geding zijnde aanvraag getuigt daar ook van- maar is wel ruimer dan de vorige woning. Bovendien is de slaapkamer van [C] thans ook op de begane grond gesitueerd en bevindt deze zich naast de badkamer. Verder bevindt deze woning zich naast de school van [C]. Terzijde wordt overwogen dat de vraag, of de verhuizing aangemerkt kan worden als een verhuizing van een inadequate woning naar een (andere) inadequate woning thans niet meer ter discussie staat, nu de rechtbank in haar uitspraak van 15 maart 2005 de beslissing op bezwaar van 30 maart 2004 heeft vernietigd en deze uitspraak inmiddels onherroepelijk is. Het onverkort vasthouden aan het primaat van de verhuizing zou tot gevolg hebben dat eiser en zijn gezin opnieuw moeten verhuizen vanwege de handicap van [C]. Bovendien heeft eiser met kracht van argumenten erop gewezen dat aan een verhuizing naar [D] diverse negatieve sociale consequenties verbonden zijn. [C] zal bijvoorbeeld naar een andere school moeten. Verweerder heeft bij het bestreden besluit weliswaar overwogen dat de afstand tussen [D] en [B] slechts enkele kilometers bedraagt, maar eiser heeft in zijn beroepschrift onweersproken gesteld dat deze afstand 8,3 kilometer is. De rechtbank acht het dan ook waarschijnlijk dat, zoals eiser heeft betoogd, [C] bij verhuizing naar [D] naar een andere school zal moeten. Bovendien zal hij zijn huidige, vertrouwde omgeving waarin ook zijn vriendjes wonen, moeten verlaten. De rechtbank acht het begrijpelijk dat eiser het van groot belang vindt dat [C] juist vanwege zijn handicap en de behandelingen die hij nog zal moeten ondergaan in zijn vertrouwde omgeving moet kunnen blijven wonen. Daar komt bij dat eiser van een recent aangekochte woning naar een huurwoning zal moeten verhuizen. Eiser heeft in dit verband onweersproken gesteld dat hij zijn huidige woning met steun van familie voor een bedrag van circa € 400.000,00 kosten koper heeft gekocht. Als hij gedwongen wordt om de woning nu al weer te verkopen zal hij de kosten -die door hem op 10% ofwel € 40.000,00 worden geschat- vrijwel zeker niet "terugverdienen". Dit standpunt komt de rechtbank niet onaannemelijk voor, gelet op het feit dat de woning nog maar drie jaar geleden is gekocht en het een feit van algemene bekendheid is dat de woningprijzen sindsdien niet aanmerkelijk zijn gestegen.
De rechtbank is op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit ten onrechte onverkort het verhuisprimaat heeft toegepast. De andere beroepsgronden behoeven geen bespreking meer nu het bestreden besluit al vanwege hetgeen hiervoor is overwogen niet in stand kan blijven.
Het beroep zal, gelet op het vorenstaande, gegrond worden verklaard en het bestreden besluit zal worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank gaat er vanuit dat verweerder met de nodige voortvarendheid opnieuw op bezwaar zal beslissen, gelet op de uit de gedingstukken -waaronder medische verklaringen- blijkende noodzaak om de door eiser aangevraagde woonvoorziening op korte termijn te realiseren.
Gelet op het vorenstaande en op het bepaalde in artikel 8:74 lid 1 Awb dient de gemeente Heerenveen het griffierecht van € 37,00 aan eiser te vergoeden.
Op grond van artikel 8:75 Awb veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van eiser € 805,00 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroepschrift 1 punt; verschijnen ter zitting 1 punt; verschijnen ter nadere zitting 0,5 punt, gewicht van de zaak: gemiddeld; waarde per punt € 322,00). De rechtbank wijst de gemeente Heerenveen aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de gemeente Heerenveen het betaalde griffierecht van € 37,00 aan eiser vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 805,00, aan eiser te vergoeden door de gemeente Heerenveen.
Aldus gegeven door mr. C.M. Telman, rechter, en door haar in het openbaar uitgesproken op 1 december 2005, in tegenwoordigheid van mr. P.T.M. van der Lelie als griffier.
w.g. P.T.M. van der Lelie
w.g. C.M. Telman
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 2 december 2005