ECLI:NL:RBLEE:2005:AU7449

Rechtbank Leeuwarden

Datum uitspraak
28 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/1992
Instantie
Rechtbank Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bijstandsverlening voor minderjarige kinderen van ouders zonder recht op bijstand

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Leeuwarden op 28 november 2005, gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot bijstandsverlening aan minderjarige kinderen van ouders die geen recht hebben op bijstand. De verzoekers, [A] en [B], vertegenwoordigd door hun moeder en advocaat mr. G.J.P.M. Grijmans, hebben een verzoek ingediend tegen het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Zuidwest-Fryslân, dat hen bijstandsverlening op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) heeft geweigerd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een acute noodsituatie, waarbij de verzoekers en hun ouders afhankelijk zijn van steun van derden, die niet langer kan worden geboden. Dit heeft geleid tot een overmachtsituatie waarin de verzoekers zich bevinden.

De voorzieningenrechter overweegt dat, gezien de omstandigheden, het verzoek om bijstandsverlening moet worden toegewezen. De rechter oordeelt dat artikel 16 lid 2 van de WWB buiten toepassing moet blijven, omdat dit in strijd is met artikel 2 lid 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind, dat discriminatie op basis van de status van de ouders verbiedt. De voorzieningenrechter benadrukt dat er geen onderscheid gemaakt mag worden tussen verzoekers en minderjarigen met de Nederlandse nationaliteit.

De uitspraak houdt in dat de ouders van de verzoekers met ingang van 31 augustus 2005 recht hebben op bijstand ter hoogte van het verschil tussen het normbedrag voor een alleenstaande ouder en dat voor een alleenstaande, tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. De verweerder is bovendien veroordeeld tot uitbetaling van de uitkering binnen een week en tot vergoeding van het betaalde griffierecht van € 37,- aan de verzoekers. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, die op € 644,- zijn vastgesteld. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Proces-verbaal mondelinge uitspraak ex artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr.: 05/1992
Inzake het geding tussen
[A] en [B], wonende te [C], verzoekers,
gemachtigde: mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Boslward,
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Zuidwest-Fryslân, verweerder, gemachtigde: F. Hulzinga, werkzaam bij verweerder.
1. Aanduiding van het besluit waarop het verzoek betrekking heeft
Het besluit van verweerder van 28 september 2005, inhoudende de weigering op grond art. 16 lid 1 van de Wet werk en bijstand (WWB) bijstand te verlenen.
2. Datum van de zitting
Het verzoek is behandeld ter zitting van 28 november 2005. Namens verzoekers is als wettelijke vertegenwoordiger de moeder verschenen, bijgestaan door bovengenoemde gemachtigde en zijn kantoorgenoot mr. I.J. Woltman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door voornoemde gemachtigde.
3. De voorzieningenrechter sluit de behandeling en doet onmiddellijk mondeling uitspraak
a. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek toe, in die zin dat met ingang van 31 augustus 2005 aan de ouders van verzoekers bijstand wordt betaald ter hoogte van het verschil tussen het normbedrag voor een alleenstaande ouder en dat voor een alleenstaande genoemd in art 21 WWB tot twee weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat wanneer binnen die termijn opnieuw een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is ingediend, de schorsing doorloopt totdat de voorzieningenrechter op dat verzoek heeft beslist;
- bepaalt dat verweerder binnen een week na heden tot uitbetaling van de uitkering overgaat;
- bepaalt dat Intergemeentelijke Sociale Dienst Zuidwest-Fryslân het betaalde griffierecht van € 37,= aan verzoekers vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekers ten bedrage van € 644,=, aan verzoekers te vergoeden door Intergemeentelijke Sociale Dienst Zuidwest-Fryslân.
b. De gronden van de beslissing
Voor het treffen van een voorlopige voorziening, zoals is gevraagd door verzoekers, is in beginsel aanleiding indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat een tegen een besluit ingediend bezwaar- of beroepschrift gegrond zal worden verklaard. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de hoofdzaak.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit de pleitnota en de overige gedingstukken blijkt dat feitelijk sprake is van een acute noodsituatie, hetgeen door verweerder ook niet betwist wordt. Verzoekers en hun ouders zijn afhankelijk van de steun van anderen en nu de familie [D] heeft aangegeven dat zij deze steun niet langer zullen verstrekken, heeft het gezin geen financiële middelen meer om verzoekers te kunnen onderhouden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een situatie als bedoeld in art. 16 lid 1 WWB. Daarbij acht de voorzieningenrechter het van belang dat opheffing van deze situatie door terugkeer naar het land van herkomst op korte termijn feitelijk niet mogelijk blijkt te zijn. Verzoekers verkeren hierdoor in een overmachtsituatie.
Vervolgens is de voorzieningenrechter van oordeel dat art. 16 lid 2 WWB buiten toepassing dient te blijven wegens strijd met het bepaalde in art. 2 lid 1 van het Verdrag inzake de rechten van het kind. In de Engelse versie van het verdrag wordt discriminatie op basis van de status van de ouders verboden. Deze bepaling heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter rechtstreekse werking. Dit heeft tot gevolg dat geen onderscheid gemaakt mag worden tussen verzoekers en minderjarigen met de Nederlandse nationaliteit.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 maart 2005 (LJN AT3468) overweegt de voorzieningenrechter ten slotte dat op grond van art. 16 lid 1 WWB aan minderjarigen bijstand kan worden verstrekt indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Nu verzoekers in deze omstandigheden verkeren, zal het verzoek worden toegewezen en zal worden bepaald dat aan de ouders van verzoekers bijstand zal moeten worden betaald overeenkomstig het gedane verzoek. Daarbij is de voorzieningenrechter van oordeel dat het in de Rijkswet van 24 november 1994 vermelde voorbehoud ten aanzien van art. 26 van het Verdrag inzake de rechten van het kind niet aan deze voorziening in de weg staat, aangezien een andere uitleg van het voorbehoud zou betekenen dat minderjarigen nimmer recht op een uitkering hebben.
Nu het verzoek zal worden toegewezen zal verweerder het betaalde griffierecht aan verzoekers dienen te vergoeden en zal verweerder worden veroordeeld in de proceskosten.
De voorzieningenrechter deelt mede dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open staat.
De zitting wordt gesloten.
Waarvan proces-verbaal.
w.g. M.A. Jansen, griffier
w.g. D.J. Keur, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden op: 2 december 2005