Rechtbank Leeuwarden
Sector strafrecht
Uitspraak: 29 november 2005
Parketnummer: 17/880167-05
VONNIS van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
ingeschreven op het adres [adres],
thans gedetineerd in P.I. Noord, gevangenis De Marwei,
te Leeuwarden, Holstmeerweg 7.
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 15 november 2005.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. van Rooij, advocaat te Leeuwarden.
Aan dit vonnis is een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van de dagvaarding gehecht, waaruit de inhoud van de telastelegging geacht moet worden hier te zijn overgenomen.
In de telastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
De rechtbank is van oordeel dat bij zaken waarbij DNA-materiaal als bewijs wordt gebezigd een aantal eisen aan dit bewijs dienen te worden gesteld. Uit de stukken dient duidelijk naar voren te komen waar dit DNA-materiaal is aangetroffen en waarom dit DNA-materiaal van de (mogelijke) dader is. Dit kan aan de hand van een sporenkaart of een proces-verbaal technisch onderzoek worden aangegeven. Tevens dient er een duidelijke koppeling te bestaan tussen de uitkomst van het onderzochte DNA-materiaal en de zaak waar deze betrekking op heeft. De rechtbank is van oordeel dat enkel een opmerking van een verbalisant in het stam proces-verbaal over de vindplaats van het DNA-materiaal, zonder dat hierbij een reden van wetenschap wordt gegeven, niet als bewijs kan dienen. De rechtbank zal derhalve het DNA-materiaal niet als bewijs bezigen.
De verdachte moet -mede gelet op bovenstaande overweging- van het onder 1., 3. primair en subsidiair, 4. primair en subsidiair, 6., 7., 8. primair en subsidiair en 9. primair telastegelegde worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet bewezen acht.
Onder 3., 4., 8. en 9. is primair telastegelegd dat verdachte auto's heeft gestolen door middel van braak. Subsidiair is telastegelegd dat verdachte de gestolen auto's heeft geheeld. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vermoedelijk wel in de gestolen auto's heeft gezeten en een lift heeft gekregen. Hij verklaart echter dat hij zich er niet van bewust was dat hij in een gestolen auto zat.
De rechtbank is van oordeel, dat gelet op de stukken, niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten aanzien van de gestolen auto's wegnemingshandelingen heeft verricht of hierbij aanwezig is geweest. Verdachte dient derhalve van het primair telastegelegde worden vrijgesproken.
Tevens is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het subsidiair onder 3., 4. en 8. telastegelegde dient te worden vrijgesproken. Er is in voornoemde zaken geen proces-verbaal technisch onderzoek met betrekking tot eventuele schade aan de auto opgemaakt. Uit de stukken blijkt derhalve niet dat er in of aan de auto's aanwijzingen waren waardoor verdachte zou moeten weten of vermoeden dat hij zich in een gestolen auto bevond.
De rechtbank acht het onder 2., 5. en 9. subsidiair telastegelegde bewezen, met dien verstande dat:
2.
hij op 25 juni 2005 te Leeuwarden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan [slachtoffer 1]];
5.
hij op 11 mei 2005 te Leeuwarden, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een, aldaar aan de [naam] gevestigde, school, de [slachtoffer 2], heeft weggenomen een hoeveelheid geld en een hoeveelheid sleutels, toebehorende aan de [slachtoffer 2], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
9. subsidiair
hij in de periode van 14 juli 2005 tot en met 16 juli 2005 in elk geval in Nederland, een personenauto van het merk Ford, type Escort, kleur bruin, voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van voormelde personenauto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De verdachte zal van het meer of anders telastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezene levert op de misdrijven:
5.
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
9. subsidiair
Opzetheling.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en het voorlichtingsrapporten van Reclassering Nederland d.d. 25 juli 2005 en 8 september 2005;
- het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht;
- de vordering van de officier van justitie tot vrijspraak van het onder 1. telastegelegde en veroordeling van verdachte terzake het onder 2., 3. primair, 4. primair, 5., 6., 7., 8. primair en 9. primair telastegelegde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar en tien maanden;
- het pleidooi van de raadsman.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een hoeveelheid geld van een prostituee, een inbraak in een school en heling van een auto. Verdachte heeft bij de diefstal van het geld van de prostituee gebruik gemaakt van de kwetsbare positie van zijn slachtoffer. Het vermoedelijk illegale slachtoffer was niet gekleed en derhalve niet in staat direct actie te ondernemen.
Voor deze feiten hanteert de rechtbank landelijke oriëntatiepunten op grond waarvan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijftien weken het uitgangspunt dient te zijn.
Als strafverzwarende omstandigheden weegt de rechtbank mee:
- verdachte heeft weinig berouw ten aanzien van de negatieve gevolgen van de misdrijven getoond;
- verdachte is reeds vele malen eerder in zijn jonge leven veroordeeld terzake vergelijkbare feiten;
- verdachte lijkt niet bereid en gemotiveerd om zijn leven te beteren, derhalve acht de rechtbank het gevaar voor herhaling in de toekomst groot.
De rechtbank zal verdachte, gelet op vorenstaande, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, voor langere periode dan de oriëntatiepunten aangeven, opleggen.
[slachtoffer 1] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2. telastegelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot een bedrag van ? 150,00 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die ten aanzien van dit deel van de vordering niet door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank is van oordeel dat het overige deel van de vordering, dat overigens door verdachte wordt ontkend te zijn weggenomen, niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, zodat de benadeelde partij voor wat betreft dat deel niet ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank acht daarnaast voor wat betreft het toegewezen deel van de vordering oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
[naam] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 3. telastegelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel, dat nu verdachte van het onder 3. telastegelegde zal worden vrijgesproken, de benadeelde partij in haar vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard.
[naam*] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 4. telastegelegde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel, dat nu verdachte van het onder 4. telastegelegde zal worden vrijgesproken, de benadeelde partij in zijn vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard.
TOEPASSING VAN WETSARTIKELEN
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1., 3. primair en subsidiair, 4. primair en subsidiair, 6., 7., 8. primair en subsidiair en 9. primair is telastegelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2., 5. en 9. subsidiair telastegelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een gevangenisstraf voor de duur van twintig weken.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1], wonende te [adres], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van ? 150,00 (zegge: honderdvijftig euro).
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen een som geld ten bedrage van ? 150,00 (zegge: honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van ? 150,00 ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij, [naam], niet ontvankelijk is in de vordering. Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Bepaalt dat de benadeelde partij, [naam*], niet ontvankelijk is in de vordering. Bepaalt dat deze benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. O. Anjewierden, voorzitter, mr. H.R. Bax en mr. L.A.D. Lindenbergh, rechters, bijgestaan door G.T. Alkema, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 november 2005.
Mrs. Bax en Lindenbergh zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.