RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Uitspraak ex artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht
[A], wonende te [B], eiser,
gemachtigde: mr. H.B.T. Koekkoek, werkzaam bij de Hout-en Bouwbond van de FNV te Drachten,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
gemachtigde: I. Smit, werkzaam bij verweerder.
Bij brief van 20 oktober 2004 heeft verweerder eiser mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de toepassing van de Werkloosheidswet (WW).
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 29 november 2004, aangevuld bij brief van 12 augustus 2005, beroep ingesteld.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, enkelvoudige kamer, gehouden op 12 september 2005. Eiser is, zoals bij brief van 6 september 2005 is aangekondigd, niet verschenen. Verweerder is verschenen bij voornoemde gemachtigde.
De rechtbank baseert zich op de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft is tot 12 juni 2002 als timmerman werkzaam geweest bij Brouwer's Bouwbedrijf BV te Sint Annaparochie. Omdat dit bedrijf failliet is gegaan, is zijn arbeidsovereenkomst niet verlengd. Op 18 juni 2002 heeft eiser een WW-uitkering aangevraagd. Van 16 juni 2003 tot en met 7 november 2003 is eiser als timmerman werkzaam geweest bij Maintec Uitzendbureau Zwolle. Op 10 november 2003 heeft eiser een verkorte WW-aanvraag ingediend. Bij besluit van 1 december 2003 heeft verweerder aan eiser met ingang van 10 november 2003 een loongerelateerde WW-uitkering toegekend.
Bij brief van 18 augustus 2004 heeft verweerder eiser meegedeeld dat de hoogte van deze uitkering met ingang van 16 augustus 2004 gedurende 16 weken met 20% wordt gekort, omdat hij in de periode van 19 juli 2004 tot en met 15 augustus niet aan zijn sollicitatieplicht heeft voldaan. Verweerder heeft hierbij in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat bouwbedrijven gedurende de bouwvakvakantie gesloten zijn niet met zich brengt dat eiser niet had kunnen solliciteren.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het tegen voornoemd besluit gerichte bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard en de primaire beslissing onverkort gehandhaafd.
In beroep is namens eiser aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat hij in de periode in geding wel voldoende heeft gesolliciteerd. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat eiser een goede motivatie heeft en zeer actief solliciteert. Met name kranten, vacaturebanken en vacatures bij uitzendbureau's worden door hem zorgvuldig beoordeeld. Eisers laatstgenoemde activiteit, namelijk het door hem informeren naar vacatures bij een uitzendbureau, dient wel degelijk als een sollicitatieactiviteit te worden beschouwd. Een werknemer kan aangeven dat hij na een periode van werk elders weer beschikbaar is om werk via het uitzendbureau te aanvaarden. Daarbij wordt er in ieder geval direct gekeken of er nog werk is. Dat is iets anders dan elke week bij hetzelfde uitzendbureau informeren naar werk. Zo al moet worden aangenomen dat eiser in de periode in geding onvoldoende heeft gesolliciteerd, had verweerder moeten afzien van het opleggen van een maatregel, omdat eiser niet valt te verwijten dat hij onvoldoende heeft gesolliciteerd. In dit verband is namens eiser aangevoerd dat in de bouwvakvakantie, welke vakantie zich in 2004 voor het grootste deel uitstrekte over de periode in geding, alle bouwbedrijven feitelijk zijn gesloten en meestal telefonisch niet bereikbaar zijn. Pogingen om bij deze bedrijven aan de slag te komen als timmerman, al dan niet via een uitzendbureau, zijn dan ook zinloos. In deze bijzondere situatie had verweerder het vereiste causale verband tussen in onvoldoende mate trachten arbeid te vinden en werkloos zijn en blijven, niet zomaar mogen aannemen, maar moeten onderbouwen, bijvoorbeeld door het overleggen van vacatures, dat eiser heeft verzuimd passende arbeid te aanvaarden. Hierbij is nog gewezen op de slechte positie van de functie van timmerman, eisers beroep, op de arbeidsmarkt.
In dit geding moet worden beoordeeld of het bestreden besluit terecht en op goede gronden genomen is. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
In art. 24 lid 1 aanhef en sub b ten 1e WW is bepaald dat de werknemer voorkomt dat hij werkloos is of blijft doordat hij in voldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen.
Ingevolge art. 27 lid 3 WW weigert het UWV de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, indien een werknemer de verplichting van art. 24 lid 1 aanhef en sub b ten 1e WW niet of niet behoorlijk is nagekomen.
In art. 27 lid 4 WW is bepaald dat een maatregel als bedoeld in lid 3 wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
In art. 27 lid 6 WW is bepaald dat indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn het UWV kan besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien.
In art. 27 lid 8 WW is bepaald dat het UWV nadere regels stelt met betrekking tot het derde en vierde lid.
Aan laatstgenoemd artikel is toepassing gegeven door middel van het Maatregelenbesluit Tica. In de Bijlage bij dit besluit is als verplichting van de vierde categorie opgenomen dat de verzekerde voorkomt dat hij werkloos is of blijft, doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen.
In art. 6 lid 1 van het Maatregelenbesluit is bepaald dat de hoogte en de duur van de maatregel bij het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting opgenomen in de vierde categorie van de WW 20% gedurende 16 weken bedraagt.
Allereerst dient te worden beoordeeld of eiser gedurende de periode in geding de verplichting van art. 24 lid 1 aanhef sub b ten 1e WW heeft overtreden. In dat kader is hetgeen bepaald is in het Besluit sollicitatieplicht werknemers (hierna: het Besluit) van belang. Blijkens het Besluit kan van de werknemer die in aanmerking komt voor een WW-uitkering in het algemeen worden verwacht dat hij minimaal één concrete sollicitatieactiviteit per week verricht. Onder concrete sollicitatieactiviteit wordt onder andere verstaan het versturen van een open of gerichte sollicitatiebrief, de inschrijving bij een uitzendbureau, een (spontaan) sollicitatiebezoek aan een werkgever en het voeren van een sollicitatiegesprek. Tussen partijen is niet geding dat eiser in voldoende mate op de hoogte is gesteld van deze sollicitatieverplichting.
Op grond van het werkbriefje in het dossier met betrekking tot de in geding zijnde periode constateert de rechtbank dat eiser niet heeft voldaan aan de norm van vier sollicitaties per vier weken zoals gesteld in het Besluit. Het op 21 juli 2004 telefonisch informeren bij Maintec Uitzendbureau te Zwolle naar werk kan niet gelden als sollicitatieactiviteit, omdat eiser reeds ingeschreven stond bij dit bureau. Dat eiser in het telefoongesprek heeft laten weten weer beschikbaar te zijn voor werk maakt dat niet anders. Op grond van het feit dat hij daar nog altijd ingeschreven stond, mocht het uitzendbureau daar immers reeds vanuit gaan. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van eisers gemachtigde dat eiser zeer actief solliciteert en vacatures in kranten, vacaturebanken en vacatures bij uitzendbureau's zorgvuldig beoordeelt nu het werkbriefje hiervan geen blijk geeft, nog daargelaten of deze gestelde activiteiten betrekking hebben op de periode in geding. Voorts vermag de rechtbank niet in te zien dat eiser in de periode in geding geen andere sollicitatieactiviteiten heeft kunnen verrichten. De (enkele) omstandigheid dat veel bouwbedrijven tijdens de bouwvakvakantie gesloten zijn, ontslaat eiser niet van zijn sollicitatieplicht. Zo had hij, nadat hij tevergeefs telefonisch contact had opgenomen met een aantal bouwbedrijven of éénzelfde bouwbedrijf, het werkbriefje geeft hierover geen uitsluitsel, open sollicitatiebrieven kunnen sturen naar deze bouwbedrijven of dit bouwbedrijf. Ook had hij open sollicitatiebrieven kunnen sturen naar bedrijven in andere sectoren. Daarnaast had hij zich bij andere uitzendbureau's, geopend gedurende de bouwvakvakantie, kunnen laten inschrijven. De slechte arbeidsmarktpositie -zoals namens eiser is gesteld- ontslaat eiser evenmin van zijn sollicitatieplicht. Niet is gebleken of aannemelijk geworden dat eiser zijn sollicitatieactiviteiten (ook) niet op andere sectoren heeft kunnen richten. Nu eiser dit heeft nagelaten en in het geheel geen sollicitaties heeft verricht, dient geoordeeld te worden dat sprake is van een situatie zoals is bedoeld in art. 24 lid 1 aanhef en sub b ten 1e WW.
Verweerder was derhalve op grond van art. 27 lid 3 WW gehouden om een maatregel op te leggen. Uit art. 6 lid 1 van het Maatregelenbesluit Tica volgt dat in een dergelijk geval in beginsel een korting moet worden opgelegd van 20% gedurende 16 weken, tenzij het tweede lid van genoemd artikel van toepassing moet worden geacht, in welk geval de mate van verwijtbaarheid van de gedraging of nalatigheid van de verzekerde daartoe aanleiding geeft de hoogte van de maatregel 10% bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank is in het geval van eiser van dergelijke omstandigheden niet gebleken. Dat bouwbedrijven gedurende de bouwvakvakantie zijn gesloten en eisers arbeidsmarktpositie -naar gesteld- niet rooskleurig is, rechtvaardigt geenszins de conclusie dat eiser geen enkel verwijt treft nu van hem verwacht had mogen worden dat hij -zoals hiervoor is overwogen- andere sollicitatieactiviteiten had kunnen verrichten.
Namens eiser is nog aangevoerd -zakelijk weergegeven- dat verweerder geen gebruik had mogen maken van zijn bevoegdheid op grond van art. 27 lid 3 WW, omdat verweerder ten aanzien van andere uitkeringsperioden, waarin eiser niet solliciteerde, heeft afgezien van het opleggen van een maatregel. Deze stelling dient te worden verworpen, reeds nu geen sprake is van een door of namens verweerder gedane ongeclausuleerde toezegging dat met betrekking tot de periode in geding geen maatregel zal worden opgelegd. Uit de enkele omstandigheid dat verweerder niet eerder een maatregel aan eiser heeft opgelegd, heeft eiser niet in vertrouwen mogen afleiden dat dit in de toekomst evenmin zou gebeuren.
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep is derhalve ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J. van Bruggen, rechter, en door hem in het openbaar uitgesproken op 20 september 2005, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier.
w.g. J.R. Leegsma
w.g. J. van Bruggen
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Centrale Raad van Beroep
Postbus 16002
3500 DA Utrecht
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.
Afschrift verzonden op: 20 september 2005